Afdeling 3, enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/4575 RWNL
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[A], wonende te [plaats], eiseres,
de minister van Justitie, verweerder.
Eiseres, van Surinaamse nationaliteit, heeft op 23 september 2008 een verzoek om naturalisatie ingediend, mede ten behoeve van haar twee minderjarige kinderen [B] en [C], op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap (verder: RWN).
Bij besluit van 27 januari 2009 heeft verweerder dat verzoek afgewezen.
Bij brief van 10 maart 2009, aangevuld bij brief van 27 maart 2009, heeft eiseres daartegen bij verweerder bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 19 mei 2009 heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Tegen dat besluit heeft eiseres bij brief van 29 juni 2009 bij de rechtbank beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend alsmede een verweerschrift, gedateerd 14 juli 2009.
Het beroep is op 25 november 2009 ter zitting behandeld.
Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. H. Kanhai.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. E.R.M. de Kock.
1. De rechtbank staat in dit beroep voor de vraag of het bestreden besluit, gelet op de daartegen ingebrachte beroepsgronden, in rechte stand kan houden.
2. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de afwijzing van haar aanvraag eiseres veel pijn en spanningen heeft opgeleverd. Eiseres en haar kinderen bevinden zich in een zeer onrustige periode. De kinderen van eiseres wonen al lang erg naar hun zin in Nederland en zij maken zich zorgen over de situatie. Dit gepieker heeft invloed op hun concentratie en dus ook op hun leerprestaties.
Verder heeft eiseres aangevoerd dat zij in juli 2008 door een ambtenaar van de IND telefonisch verkeerd is voorgelicht over de kans van slagen van een aanvraag.
3. Verweerder heeft aangevoerd dat hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd niet kon worden betrokken bij het nemen van het bestreden besluit. Dat eiseres en haar kinderen een onrustige periode doormaken doordat zij geen Nederlander zijn geworden, dat de kinderen zich zorgen maken en dat dit een negatieve invloed heeft op hun leerprestaties kan er niet toe leiden dat het Nederlanderschap alsnog wordt verleend. Eiseres en haar kinderen voldoen niet aan het bepaalde in de artikelen 8, eerste lid, aanhef en onder c, en 11 van de RWN. Hetgeen eiseres en haar kinderen hebben aangevoerd leidt er ook niet toe dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 10 van de RWN (bijzonder geval).
4. In artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN wordt als voorwaarde voor naturalisatie gesteld dat de aanvrager onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek en aan de beslissing op het verzoek ten minste vijf jaren onafgebroken toelating en hoofdverblijf heeft in - voor zover thans van belang - Nederland.
Van toelating in Nederland is sprake indien de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de RWN deelt het minderjarige niet-Nederlandse kind van een vader of moeder aan wie het Nederlanderschap is verleend, in deze verlening, indien dit in het besluit uitdrukkelijk is bepaald. Het verzoek tot medeverlening wordt bij het verzoek tot verlening ingediend.
5.1 Bij besluit van 12 juni 2003 is aan eiseres een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend met als doel: verblijf bij partner [D]. Deze verblijfsvergunning was geldig van 22 juli 2002 tot 2 juli 2007. Volgens gegevens van de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (verder: GBA) woonden eiseres en haar partner vanaf 8 september 2003 niet langer op hetzelfde adres. Eiseres voldeed daardoor niet langer aan het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning was afgegeven.
Bij besluit van 7 januari 2005 is de verblijfsvergunning van eiseres daarom met ingang van 8 september 2003 ingetrokken. Na een in twee instanties tegen dat besluit gevoerde bestuursrechtelijke procedure is dat besluit in stand gebleven en in rechte onaantastbaar geworden.
In het kader van een bezwaarprocedure is aan eiseres bij besluit van 4 december 2007 een verblijfsvergunning verleend onder de beperking "voortgezet verblijf" met ingang van 23 oktober 2007 tot 23 oktober 2008. De verblijfsvergunning van eiseres is telkens verlengd, laatstelijk tot 23 oktober 2013.
5.2 Het verzoek van eiseres is gedaan op 23 september 2008. Verweerder diende daarom na te gaan of eiseres vanaf 23 september 2003 tot 23 september 2008 onafgebroken rechtmatig in Nederland was toegelaten. Verweerder heeft vastgesteld dat eiseres in deze periode hoofdverblijf in Nederland heeft gehad doordat zij in de GBA was ingeschreven vanaf 8 november 2002.
Gelet op de gang van zaken met betrekking tot de aan eiseres verleende verblijfsvergunningen heeft verweerder vastgesteld dat eiseres van 8 september 2003 tot 22 oktober 2007 geen toelating tot Nederland heeft gehad in de zin van de RWN. Er is een "verblijfsgat" ontstaan tussen het moment van het verbreken van de samenwoning met [D] op hetzelfde adres en het moment waarop aan eiseres een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf is verleend.
De stelling van eiseres dat zij het slachtoffer is geworden van huiselijk geweld van haar toenmalige partner, van welk feit eerst op 23 oktober 2007 aangifte is gedaan, kan slechts in de vreemdelingrechtelijke procedure een rol spelen. Het zelfde geldt voor een mogelijke onduidelijkheid over de ingangsdatum van de aan eiseres verleende verblijfsvergunning.
5.3 Eiseres heeft voorts een beroep gedaan op opgewekt vertrouwen, in die zin dat zij is afgegaan op mededelingen van de behandelend ambtenaar van de gemeente Den Haag over de kans van slagen van haar naturalisatieverzoek.
Verweerder heeft dat beroep verworpen, omdat eiseres op grond van de eerder ontvangen besluiten van verweerder van 14 juni 2007 en van 4 december 2007 omtrent haar verblijfsvergunning op de hoogte moet zijn geweest van het feit dat zij ten tijde van de indiening van het verzoek om naturalisatie niet kon wijzen op een onafgebroken toelating van vijf jaren in Nederland. Eiseres wordt bekend verondersteld met haar eigen verblijfsrechtelijke situatie. De gemeente Den Haag heeft op 11 december 2008 negatief geadviseerd over het verzoek van eiseres op basis van het bericht omtrent toelating van 13 november 2008, waarin het verblijfsgat van eiseres naar voren kwam. Bovendien heeft verweerder er op gewezen dat opgewekt vertrouwen geen grond kan vormen tot naturalisatie, nu de wijzen waarop het Nederlanderschap kan worden verkregen limitatief zijn geregeld in de Nederlandse nationaliteitswetgeving (arrest Hoge Raad van 16 september 1994).
5.4 Verweerder heeft voorts geoordeeld dat de hardheidsclausule van artikel 10 van de RWN op de aanvraag van eiseres en haar kinderen niet van toepassing is. Toepassing van dat artikel blijft beperkt tot redenen van staatsbelang of andere gewichtige Nederlandse belangen danwel zeer uitzonderlijke omstandigheden van humanitaire aard, die aanleiding geven tot het oordeel dat sprake is van een bijzonder geval. Dergelijke zwaarwegende omstandigheden zijn gesteld noch gebleken.
5.5 Aangezien eiseres niet voor naturalisatie in aanmerking komt, komen op grond van artikel 11, eerste lid, van de RWN ook haar beide minderjarige kinderen niet voor medenaturalisatie in aanmerking.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met juistheid heeft geoordeeld dat eiseres en haar minderjarige kinderen niet voor verlening van het Nederlanderschap in aanmerking komen, nu zij ten tijde van het verzoek om naturalisatie niet konden wijzen op een onmiddellijk daaraan voorafgaande ononderbroken toelating in Nederland van tenminste vijf jaren. In het rechtmatig verblijf van eiseres en haar kinderen in Nederland is een verblijfsgat ontstaan van 8 september 2003 tot 23 oktober 2007. Aangezien de aan deze constatering ten grondslag liggende besluiten in rechte onaantastbaar zijn, is verweerder op goede gronden bij de vaststelling van de feiten daarvan uitgegaan.
Mededelingen van een IND-ambtenaar omtrent de kans van slagen van het verzoek om naturalisatie van eiseres kunnen, wat daarvan overigens ook zij, niet leiden tot inwilliging van dat verzoek met voorbijgaan aan de vereisten van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN. Eiseres heeft overigens ter zitting gepreciseerd dat de bewuste ambtenaar haar telefonisch heeft gezegd dat, als zij vijf jaren in Nederland in de GBA ingeschreven had gestaan, zoals bleek uit de gegevens over eiseres die hij op zijn beeldscherm had, zij dan voor naturalisatie in aanmerking zou komen. Het gaat hier dus niet om een onvoorwaardelijke toezegging betreffende de naturalisatie waaraan verweerder op grond van het vertrouwensbeginsel gebonden moet worden geacht en waaraan eiseres een aanspraak op naturalisatie kan ontlenen.
Van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 10 van de RWN is in het geval van eiseres en haar kinderen geen sprake. Gesteld noch gebleken is dat met de inwilliging van haar verzoek redenen van staatsbelang of andere gewichtige Nederlandse belangen zich voordoen danwel dat klemmende redenen van humanitaire aard zouden moeten leiden tot naturalisatie.
Nu geen sprake is van verlening van het Nederlanderschap aan eiseres, kan ingevolge artikel 11, eerste lid, van de RWN evenmin sprake zijn van medeverlening van het Nederlanderschap aan haar beide minderjarige kinderen.
Verweerder heeft daarom, gelet op de voorgaande overwegingen, in het bestreden besluit op goede gronden het bezwaar van eiseres (kennelijk) ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
6. Het beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.W. Sentrop, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.A. Leijten.
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2009.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.