ECLI:NL:RBSGR:2009:BL2473

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/8073 en 08/8075
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering bijstandsuitkering aan minderjarige eisers wegens wijziging in financiële situatie van de moeder

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 december 2009, gaat het om de terugvordering van bijstandsuitkeringen die aan minderjarige eisers zijn verstrekt. De eisers, vertegenwoordigd door hun moeder, ontvingen bijstand op basis van zeer dringende redenen, omdat hun moeder ten tijde van de aanvraag geen rechtmatig verblijf had en geen inkomsten genereerde. De rechtbank oordeelt dat de moeder van de eisers later met terugwerkende kracht een uitkering ingevolge de Nabestaandenwet heeft ontvangen, wat betekent dat zij over middelen beschikte die van invloed zijn op het recht op bijstand van de kinderen.

De rechtbank stelt vast dat de terugvordering van de bijstandsuitkering aan de eisers gerechtvaardigd is op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet werk en bijstand (WWB). De rechtbank concludeert dat de eisers, gezien de middelen en verantwoordelijkheden van hun moeder, over in aanmerking te nemen middelen beschikten of konden beschikken. De rechtbank ziet geen rechtsgrond voor het terugvorderen van de bijstand van de moeder, aangezien zij geen subject van bijstand was.

De rechtbank wijst de beroepen van de eisers ongegrond, omdat er geen dringende redenen zijn die de terugvordering zouden kunnen rechtvaardigen. De rechtbank benadrukt dat de terugvordering niet onredelijk is, gezien het beleid van de verweerder en de omstandigheden van de zaak. De eisers hebben geen zelfstandig inkomen en de rechtbank houdt rekening met de beslagvrije voet bij de invordering. De uitspraak bevestigt de bevoegdheid van de gemeente om bijstandsuitkeringen terug te vorderen wanneer de omstandigheden van de aanvrager veranderen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 1, meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/8073 en 08/8075 WWB
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
[A] en [B], wettelijk vertegenwoordigd door [C], eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder.
IPROCESVERLOOP
Bij besluiten van 19 juni 2008 heeft verweerder de aan eisers toegekende uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) over de periode van 17 oktober 2007 tot en met 31 mei 2008 ingetrokken en de over deze periode ten onrechte verstrekte uitkering tot een bedrag van € 1.623,58 per persoon van eisers teruggevorderd.
Bij afzonderlijke besluiten van 20 oktober 2008, verzonden op 28 oktober 2008, heeft verweerder de hiertegen door eisers gemaakte bezwaren onder gedeeltelijke wijziging van de rechtsgrond, ongegrond verklaard.
Tegen deze besluiten hebben eisers bij brief van 6 november 2008, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 16 november 2009 ter zitting behandeld.
Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. J.L. Plokker alsmede hun wettelijk vertegenwoordiger. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [D].
II OVERWEGINGEN
Uit de gedingstukken is gebleken dat eisers de Nederlandse nationaliteit hebben. De moeder van eisers heeft de Ghanese nationaliteit, verbleef ten tijde hier in geding niet rechtmatig in Nederland en had daarom geen recht op bijstand. Aangezien het hier ging om minderjarige kinderen van Nederlandse nationaliteit, heeft verweerder in het licht van de artikelen 3, eerste en tweede lid, en 27, derde lid, van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) dringende redenen aanwezig geacht om aan eisers met ingang van 17 oktober 2007 een bijstandsuitkering toe te kennen naar de norm voor alleenstaanden van 18 jaar.
Uit door verweerder verkregen informatie is gebleken dat aan de moeder van eisers met ingang van 1 september 2007, dat wil zeggen met, een uitkering ingevolge de Nabestaandenwet en nabestaandenpensioen is toegekend. Dit betekent dat de moeder van eisers met ingang van 1 september 2007 inkomsten boven de norm voor een alleenstaande ouder ontving. Als deze inkomsten eerder bekend waren geweest, hadden eisers, volgens verweerder, geen zelfstandig recht op een bijstandsuitkering gehad. Verweerder is er derhalve toe overgegaan de aan eisers verstrekte bijstandsuitkering terug te vorderen.
Namens eisers is aangevoerd dat de verleende bijstand niet van hun moeder teruggevorderd kan worden omdat zij geen subject van bijstand was. Ook acht zij zich niet aansprakelijk voor de betaling aan haar minderjarige kinderen. Eisers stellen zich verder op het standpunt dat zij geen inkomsten ontvangen en derhalve niet aan de terugvordering kunnen voldoen. Ook de moeder van eisers heeft geen inkomsten meer en er is, aldus eisers, onder die omstandigheden sprake van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
De rechtbank overweegt als volgt.
Zoals blijkt uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 januari 2006, LJN: AV0197, is in artikel 16, eerste lid, van de WWB de mogelijkheid geopend van bijstandsverlening aan minderjarigen wegens zeer dringende redenen.
Vast staat dat de uitkering is verstrekt aan eisers. Ter zitting heeft gemachtigde van verweerder zich op het standpunt gesteld dat de ten onrechte verstrekte uitkering ook uitsluitend van eisers wordt teruggevorderd. Ook de rechtbank ziet in de in geding zijnde besluiten geen rechtsgrond voor het op basis van de WWB terugvorderen van de bijstand van de moeder van eisers.
Vervolgens staat vast dat de uitkering aan eisers is verstrekt wegens zeer dringende redenen. Op het moment van verstrekking was immers duidelijk dat de moeder van eisers geen inkomsten had. Zij kon derhalve niet voldoen aan de ingevolge artikel 27, tweede lid, van het IVRK op haar rustende verantwoordelijkheid om naar vermogen en binnen de grenzen van haar financiële mogelijkheden in het levensonderhoud van de kinderen te voorzien. Pas later is aan de moeder van eisers met terugwerkende kracht een Nabestaandenuitkering verstrekt.
Deze gegevens in samenhang bezien, alsmede gezien het bijzondere karakter van een toekenning van bijstand aan minderjarigen op grond van het IVRK, leiden de rechtbank tot het oordeel dat in de periode van 17 september 2007 tot en met 31 mei 2008 eisers naderhand, gelet op middelen en verantwoordelijkheid van hun moeder, over in aanmerking te nemen middelen beschikten of konden beschikken.
Verweerder was mitsdien op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB bevoegd om tot terugvordering over te gaan, zonder dat daartoe een voorafgaand besluit tot intrekking van de bijstand is vereist. Uit vaste rechtspraak van de CRvB (zie onder meer de uitspraak van 6 juni 2006, LJN: AX9156) blijkt immers dat deze bepaling de terugvorderingsgrond is in gevallen waarin bijstand is verleend ter overbrugging van een periode waarin aanspraken op bepaalde middelen aanwezig zijn, maar daarover feitelijk nog niet kan worden beschikt en de betrokkene nadien wel over die middelen kan beschikken.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. In de door eisers aangevoerde gronden zijn voorts geen dringende redenen gelegen op grond waarvan verweerder van terug- en invordering had behoren af te zien. In dit verband overweegt de rechtbank dat uit het Beleid terug- en invordering, zoals neergelegd in het werkboek WWB, blijkt dat verweerder in alle gevallen tot terugvordering van de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand overgaat en van invordering om administratieve redenen slechts afziet indien het bedrag lager is dan € 113,--. Voorts kan in individuele gevallen van terugvordering worden afgezien in geval van dringende redenen. Zoals reeds eerder is overwogen gaat een dergelijk beleid, voor zover dit betrekking heeft op terugvordering van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting, de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten. Onder verwijzing naar een uitspraak van de CRvB van 2 september 2008, LJN: BF4363, gaat dit beleid, naar het oordeel van de rechtbank, ook voor zover het betreft de terugvordering van kosten van bijstand op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de WWB, de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dringende redenen niet gelegen in de omstandigheid dat eisers op dit moment geen zelfstandig inkomen hebben. Hiertoe overweegt de rechtbank dat verweerder bij de daadwerkelijke invordering steeds de beslagvrije voet zal hebben te respecteren, hetgeen zeker in casu er toe zal voeren dat aan de bestreden besluiten voor eisers geen onaanvaardbare gevolgen verbonden zijn.
De beroepsgronden kunnen derhalve niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
IIIBESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.P. Verbeek , mr. A.L. Frenkel en mr. C.G. Meeder, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.W.W. Koppe.
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2009.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.