ECLI:NL:RBSGR:2009:BL3036

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HA RK 09-614 Wrakingsnummer 2009/25
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. de Loor-Alwin
  • A. Dedel-Van Walbeek
  • J. van Wezel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen rechter mr. [X] in een civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 7 december 2009 een mondeling verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door Bergen Energie Nederland B.V., vertegenwoordigd door mr. Chr. F. Kroes, tegen rechter mr. [X]. De verzoekster stelde dat mr. [X] in het verleden kantoorgenoot was van mr. [A], de advocaat van de Staat der Nederlanden, en dat deze relatie de onpartijdigheid van mr. [X] in gevaar zou brengen. Verzoekster voerde aan dat mr. [X] langdurig voor de Staat had gewerkt en dat dit een reden was om te twijfelen aan zijn onpartijdigheid. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat mr. [X] eerder als advocaat voor de Staat heeft gewerkt, niet voldoende is om te concluderen dat hij vooringenomen zou zijn. De rechtbank heeft ook de tijdsduur tussen het vertrek van mr. [X] bij het advocatenkantoor en de behandeling van de zaak in overweging genomen, en geconcludeerd dat deze termijn niet kort genoeg was om een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid te rechtvaardigen. De rechtbank heeft de argumenten van verzoekster niet overtuigend genoeg geacht om het wrakingsverzoek te honoreren. De beslissing is openbaar uitgesproken en het proces in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE – MEERVOUDIGE WRAKINGSKAMER
Wrakingnummer 2009/25
rekestnummer: HA RK 09-614
zaaksnr: 332608/HA ZA 09-848
datum beschikking: 7 december 2009
BESCHIKKING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
BERGEN ENERGI NEDERLAND B.V.
gevestigd te Amersfoort,
verzoekster,
raadsman: mr. Chr. F. Kroes te Amsterdam,
tegen
Mr. [X],
rechter in de rechtbank te ’s-Gravenhage.
1. Voorgeschiedenis en het procesverloop
1.1 Bij exploot van 23 februari 2009 is verzoekster door de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) gedagvaard om ter zitting van deze rechtbank van 11 maart 2009 te verschijnen. De vordering strekt tot betaling van een bedrag van [bedrag] vermeerderd met wettelijke rente en kosten. Bij tussenvonnis van 27 mei 2009 is een comparitie van partijen op 11 november 2009 bevolen.
1.2 Mr. [X] heeft op 11 november 2009 alvorens over te gaan tot de inhoudelijke behandeling van de vordering op de comparitiezitting partijen onder meer voorgehouden dat hij in het verleden kantoorgenoot is geweest van mr. [A], de raadsman van de Staat der Nederlanden en dat hij in het verleden ook zaken voor de Staat der Nederlanden heeft behandeld. Daarop heeft de raadsman van verzoekster mr. [X] gewraakt. Van de comparitiezitting van 11 november 2009 is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 Mr. [X] heeft schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek. Deze reactie is op 17 november 2009 door de wrakingskamer ontvangen.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
Op 23 november 2009 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Mr. [C] is namens verzoekster, vergezeld van [B], verschenen en heeft het wrakingsverzoek aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen toegelicht. Mr. [X] is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. De Staat der Nederlanden heeft zich ter zitting, met voorafgaande kennisgeving, niet laten vertegenwoordigen.
3. Het standpunt van verzoekster
Namens verzoekster is –samengevat- ter onderbouwing van het wrakingsverzoek het volgende aangevoerd.
Verzoekster heeft gesteld dat mr. [X] eerst bij aanvang van de comparitiezitting heeft meegedeeld dat hij in het verleden kantoorgenoot is geweest van mr. [A], de advocaat van de Staat der Nederlanden bij het advocatenkantoor Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn te Den Haag. Verzoekster acht in de eerste plaats grond voor wraking aanwezig omdat mr. [X] in hoedanigheid van advocaat langdurig voor de Staat, waaronder het Ministerie van Justitie, heeft opgetreden. Daarnaast is namens verzoekster als grond voor wraking aangevoerd dat mr. [X] een oud-kantoorgenoot is van mr. [A] en dat zij elkaar ook kennen vanuit die hoedanigheid. Namens verzoekster is voorts gesteld dat mr. [X] anders dan hij ter zitting van 11 november 2009 te kennen heeft gegeven zo’n 3 jaar en 11 maanden weg is bij dat kantoor en niet 4 tot 5 jaar. Mr. [X] was volgens verzoekster pas 3,5 jaar bij het genoemde advocatenkantoor uit dienst bij het in behandeling nemen van deze zaak. Deze omstandigheden leveren redenen op om te twijfelen aan de onpartijdigheid van mr. [X].
4. Het standpunt van mr. [X]
Mr. [X] heeft in zijn schriftelijke reactie van 17 november 2009 te kennen gegeven dat hij niet in de wraking berust. Volgens hem staat het gegeven dat hij tot 31 december 2005 als advocaat bij Pels Rijcken & Drooglever Fortuijn heeft gewerkt, waarbij hij in die hoedanigheid als advocaat van de Staat is opgetreden, er niet meer aan in de weg dat hij als rechter zaken behandelt waarin de Staat der Nederlanden partij is. Met de belangen van de Staat heeft hij geen enkele zakelijke of emotionele binding. Dat geldt ook ten aanzien van de vordering van verzoekster. Mr. [X] heeft verder aangegeven dat hij geen contact meer heeft gehad met mr. [A] na zijn vertrek bij eerdergenoemd advocatenkantoor.
5. Beoordeling
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonder-lijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing van de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
De enkele grond dat mr. [X] voorafgaand aan zijn benoeming als rechter als advocaat heeft gewerkt bij het kantoor Pels Rijcken & Drooglever Fortuijn en in die hoedanigheid als advocaat van de Staat der Nederlanden is opgetreden, levert op zichzelf geen grond op voor het oordeel dat thans sprake is van rechterlijke vooringenomenheid en evenmin vormt dat een omstandigheid die grond geeft te vrezen dat het bij deze rechter aan onpartijdigheid jegens verzoekster ontbreekt. Evenmin vormt de omstandigheid dat mr. [A] in het verleden kantoorgenoot is geweest van mr. [X] een aanwijzing voor de objectief gerechtvaardigde vrees dat deze rechter ten nadele van verzoekster vooringenomen is en de schijn op zich laadt dat zijn onpartijdigheid in het geding is. Hierbij heeft de rechtbank acht geslagen op de mededeling van mr. [X] dat hij na zijn vertrek bij genoemd advocatenkantoor geen contact heeft gehad met mr. [A] en dat hij ook geen bemoeienis heeft gehad met de vordering van de Staat tegen verzoekster.
Dat de termijn tussen het vertrek van mr. [X] bij het genoemde advocatenkantoor en het in behandeling nemen van de zaak van verzoekster en de Staat door deze rechter korter is dan 4 jaar is onvoldoende om te concluderen tot (de schijn van) partijdigheid van deze rechter. De omstandigheid dat andere rechtbanken andere termijnen hanteren, kan niet leiden tot een ander oordeel. De mededeling van mr. [X] ter comparitiezitting dat hij al 4 tot 5 jaar weg is bij het eerder genoemd advocatenkantoor, berust naar het oordeel van de rechtbank op een kennelijke vergissing.
Naar het oordeel van de rechtbank doen zich overigens ook geen omstandigheden voor die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor een gebrek aan onpartijdigheid van mr. [X] dan wel de uiterlijke schijn daarvan, zodat het verzoek dient te worden afgewezen.
Aangaande de proceskosten in de wrakingsprocedure overweegt de rechtbank dat de wrakingsprocedure niet een geding is met verzoekster en de gewraakte rechter als procespartijen, maar een door de wet aan de rechtbank opgedragen beoordeling van het verzoek tot wraking van mr. [X]. Voor een kostenveroordeling is dan -zoals in het wrakingsprotocol van deze rechtbank onder punt 9.5 is bepaald- geen plaats.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
6. Beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a haar advocaat mr. Chr. F. Kroes;
• mr. [A];
• mr. [X].
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken 7 december 2009 door mrs. De Loor-Alwin, mr. Dedel-Van Walbeek en mr. Van Wezel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Jadoenathmisier als griffier.