beschikking
RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE – MEERVOUDIGE WRAKINGSKAMER
Wrakingnummer 2009/26
rekestnummer: HA RK 09-619
zaaknummer: AWB 08/5750 IB/PVV
datum beschikking: 7 december 2009
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [P],
verzoeker,
gemachtigde: mr. [A],
Mrs. [X], [Y] en [Z],
rechters in de rechtbank te ’s-Gravenhage.
1. Voorgeschiedenis en het procesverloop
1.1 Verzoeker heeft bij brief van 30 juli 2008 beroep ingesteld bij de rechtbank tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst Haaglanden van 25 juni 2008, waarbij op het bezwaar van verzoeker tegen de aanslag inkomensbelasting-premie volksverzekeringen 2005 afwijzend is beslist. Bij brief van 7 oktober 2009 is verzoeker in kennis gesteld van de behandeling van zijn beroep ter zitting van de meervoudige belastingkamer van de rechtbank op 17 november 2009. Ter gelegenheid van die zitting zou de meervoudige kamer samengesteld zijn uit mrs. [X], [Y] en [Z].
1.2 Bij brief van 16 november 2009 heeft de gemachtigde van verzoeker een verzoek tot wraking van voornoemde rechters ingediend.
1.3 Mr. [X] heeft, mede namens mrs. [Y] en [Z], schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek. Deze reactie is op 17 november 2009 door de wrakingskamer ontvangen.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
Op 23 november 2009 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Namens verzoeker is verschenen mr. [A], advocaat te Nijmegen. Namens de inspecteur van de Belastingdienst Haaglanden is mevrouw [B] verschenen. Mrs. [X], [Y] en [Z] zijn, na voorafgaande kennisgeving, niet verschenen.
3. Het standpunt van verzoeker
Mr. [A] heeft namens verzoeker aangevoerd dat de gang van zaken met betrekking tot de door haar ingediende stukken voor de zitting haar grond geven voor de vrees voor partijdigheid en vooringenomenheid van de genoemde rechters. Ter onderbouwing van het wrakingsverzoek is namens verzoeker -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.
Op 6 november 2009 heeft de gemachtigde van verzoeker met een griffiemedewerkster van de rechtbank de afspraak gemaakt om, gelet op de omvang van de stukken die zij binnen de 10-dagentermijn wilde versturen, een deel van de stukken te faxen en het andere deel per gewone post te versturen naar de rechtbank. Volgens de griffiemedewerkster zouden de stukken dan geacht worden tijdig te zijn ingediend. Daarnaast is ook de afspraak gemaakt om alle stukken naar de Belastingsdienst Haaglanden te verzenden (hierna: wederpartij). Toen de gemachtigde van verzoeker op 9 november 2009 telefonisch bij de griffie informeerde of de door haar verzonden stukken correct waren aangekomen, kreeg zij van de griffiemedewerkster, met wie zij de afspraak op 6 november 2009 had gemaakt, te horen dat deze de afspraak met de gemachtigde van verzoeker niet had mogen maken. Aan de gemachtigde van verzoeker werd vervolgens ook te kennen gegeven dat de stukken geacht werden niet binnen de wettelijke termijn te zijn ontvangen en dat de rechter op de zitting aan de wederpartij zou voorleggen of deze bezwaren had tegen de inbreng van de namens verzoeker ingediende stukken. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij in zijn procespositie is geschaad doordat de behandelend rechter de afspraak tussen zijn gemachtigde en de griffiemedewerkster over de toezending van de stukken heeft ingetrokken en heeft bepaald dat eerst ter zitting zal worden beslist of de stukken in het geding zullen worden toegelaten. Volgens verzoeker duidt de geschetste handelwijze van de rechtbank erop dat deze zich reeds een (voorlopig) oordeel had gevormd voordat het onderzoek ter zitting had plaatsgevonden.
4. Het standpunt van mrs. [X], [Y] en [Z]
In hun schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek hebben genoemde rechters te kennen gegeven dat zij niet in de wraking berusten. Daarbij hebben zij zich op het standpunt gesteld dat door de rechtbank enkel is beslist dat vóór de zitting geen beslissing zal worden genomen over de tijdigheid van de door de gemachtigde van verzoeker ingediende stukken, die door de rechtbank op 9 november 2009 zijn ontvangen. Partijen kunnen zich op de zitting over de tijdigheid van de stukken uitlaten.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonder-lijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 3. weergegeven leveren niet een uitzonderlijke omstandigheid op die zodanige vrees ten aanzien van deze rechters kan rechtvaardigen.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing van de hoofdzaak te onthou-den, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
De rechtbank is van oordeel dat de uitlatingen van de griffiemedewerkster, dat de stukken door de gemachtigde van verzoeker als tijdig te zijn ontvangen aangemerkt zouden worden, daargelaten of deze uitlatingen juist zijn, een procedurele beslissing betreffen. Ook de schriftelijke mededeling van de rechtbank, dat ter zitting over de tijdigheid van de ingediende stukken een beslissing zal worden genomen, is een beslissing van procedurele aard. Tegen dergelijke beslissingen kan het middel van wraking niet worden benut. De juistheid van de procedurele beslissingen staat niet ter beoordeling van de wrakingskamer.
De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geven derhalve geen grond te vrezen dat het de genoemde rechters aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van hen de schijn van partijdigheid gewekt.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn gemachtigde mr. [A];
• de inspecteur van de Belastingdienst Haaglanden;
• mrs. [X], [Y] en [Z].
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 december 2009 door mrs. Von Maltzahn, Dedel-van Walbeek, Van Wezel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Jadoenathmisier als griffier.