Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Voorzieningenrechter
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr.: AWB 09/22278 & AWB 09/41417 & AWB 09/41414
V-nummer: […]
Inzake: […], verzoeker,
gemachtigde mr. T. Sönmez, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde […].
1 Verzoeker is geboren op […] en bezit de Turkse nationaliteit. Op 19 juni 2009 heeft hij een aanvraag ingediend tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Op deze aanvraag heeft verweerder op 12 augustus 2009 afwijzend beslist. Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt op 19 juni 2009 en vervolgens aangevuld op 9 september 2009. Verweerder heeft op 13 oktober 2009 het bezwaar ongegrond verklaard. Op 10 november 2009 heeft verzoeker tegen dit besluit op nader aan te voeren gronden beroep ingesteld.
2 Op 19 juni 2009 heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten totdat op het bezwaar is beslist. Aangezien verweerder na het indienen van het verzoekschrift voorlopige voorziening op het bezwaar heeft beslist, is het petitum van het verzoek aldus opgevat dat verzoeker de voorzieningenrechter heeft verzocht om bij wege van voorlopige voorziening over te gaan tot schorsing van de beslissing van verweerder om uitzetting niet achterwege te laten, totdat op het beroepschrift is beslist. Op 10 november 2009 heeft verzoeker daarenboven de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten totdat op het beroep is beslist.
3 De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 4 december 2009. Ter zitting is verschenen verzoeker bij zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Ter zitting zijn door verzoeker de nadere gronden van beroep mondeling ingediend.
1.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningen¬rechter toetst in dat kader of het bestreden besluit kennelijk rechtmatig dan wel kennelijk onrechtmatig is. Is van zodanige kennelijke (on)rechtmatigheid geen sprake, dan gaat de voorzieningenrechter over tot een belangenafweging.
1.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid van de Awb kan de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
1.3 Ingevolge artikel 1, aanhef, onder e, tweede lid, van de Vw 2000, worden in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder gemeenschapsonderdanen familieleden van de onder 1° genoemden die de nationaliteit van een derde staat bezitten en die uit hoofde van een ter toepassing van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap genomen besluit gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen en er te verblijven. Onder 1° worden verstaan onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie die op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gerechtigd zijn een andere lidstaat binnen te komen en er te verblijven.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, verschaft Onze Minister aan de vreemdeling, die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder a tot en met d, f tot en met h en j tot en met l, en aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder e, en gemeenschapsonderdaan is als bedoeld in artikel 1, onder e, sub 2°, 4° en 6°, een document of schriftelijke verklaring, waaruit het rechtmatig verblijf blijkt.
Ingevolge artikel 8.7, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) is de paragraaf 2 EG/EER van toepassing op vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel van Zwitserland, en die zich naar Nederland begeven of in Nederland verblijven.
Ingevolge artikel 8.7, vierde lid, van het Vb 2000, is de paragraaf 2 EG/EER, eveneens van toepassing op de ongehuwde partner die een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid naar Nederland begeleidt of zich bij hem in Nederland voegt en die een deugdelijk bewezen duurzame relatie met die vreemdeling heeft, en op de rechtstreekse bloedverwant in de neergaande lijn van een zodanige partner, voor zover die bloedverwant jonger is dan 18 jaar en die partner vergezelt of zich bij die partner in Nederland voegt.
Ingevolge artikel 8.13, lid 3, aanhef en onder c, van het Vb 2000 legt de vreemdeling bij de indiening van de aanvraag over een document waaruit de familierechtelijke relatie of duurzame relatie blijkt met een vreemdeling bedoeld in artikel 8.7, eerste lid van het Vb 2000, bij wie hij in Nederland verblijft.
1.6 Het beleid met betrekking tot familieleden niet zelf EU/EER- of Zwitsers onderdaan is neergelegd in paragraaf 5.22 van het Wijzingsbesluit van de Vreemdelingencirculaire 2009/1 (hierna: WBV 2009/1).
2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoeker niet in aanmerking komt voor afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt omdat ten tijde van het nemen van het besluit niet is aangetoond dat sprake is van een duurzame relatie als bedoeld in artikel 8.7, vierde lid, van het Vb 2000.
3 Verzoeker stelt dat hij in aanmerking komt voor de gevraagde afgifte van het document. Verzoeker stelt dat WBV 2009/1 in strijd is met het non-discriminatiebeginsel.
4.1 De voorzieningenrechter oordeelt het volgende.
4.2 Voor de beantwoording van het geschil tussen partijen is allereerst van belang de interpretatie van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b van de Richtlijn 2004/38/EG (hercodificatie vrij personenverkeer). Aldaar is bepaald dat onverminderd een persoonlijk recht van vrij verkeer of verblijf van de betrokkenen vergemakkelijkt het gastland overeenkomstig zijn nationaal recht, binnenkomst en verblijf van de partner met wie de burger van de Unie een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft. Het gastland onderzoekt de persoonlijke situatie nauwkeurig en motiveert een eventuele weigering van toegang of verblijf. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het artikel aan verweerder beoordelingsruimte laat of sprake is van een duurzame relatie. Met het criterium “deugdelijk bewezen duurzame relatie” als gegeven in artikel 8.7, vierde lid, van het Vb 2000 heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter op juiste wijze uitvoering gegeven aan de richtlijn. De verwijzing naar paragraaf B2/4.2 van de Vc 2000 dat het bestaan van een duurzame en een exclusieve relatie kan worden aangetoond door de ondertekening van een relatieverklaring door beide partners kan de stelling van discriminatie niet onderbouwen, nu deze vreemdeling anders dan verzoeker eerst een machtiging tot voorlopig verblijf zal moeten aanvragen om tot Nederland toegelaten te worden. De nadere uitwerking in paragraaf B10/1.7 van de Vc 2000, dat een duurzame relatie in ieder geval zal worden aangenomen indien met deugdelijk bewijs kan worden aangetoond dat de ongehuwde partner en de EU/EERonderdaan of onderdaan van Zwitserland, die gebruik maakt van zijn recht op vrij verkeer, reeds gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren dan wel (recentelijk) hebben gevoerd of indien uit de relatie een kind is geboren, kan dan ook de rechterlijke toets doorstaan. Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter met juistheid zijn toekomende beoordelingsruimte ingevuld door in paragraaf B10/1.7 van de Vc 2000 te verlangen dat om aan te tonen dat sprake is of is geweest van het voeren van een gezamenlijke huishouding, oftewel samenwoning,
buiten Nederland gedacht kan worden aan het overleggen van een bewijs van inschrijving in een gemeentelijke administratie, huurcontracten of afschriften van rekeningen op beider naam en als bewijs om aan te tonen dat de ongehuwde partners in Nederland samenwonen dan wel (recentelijk) hebben samengewoond een inschrijving in de GBA op hetzelfde adres te verlangen. Verzoeker heeft daarentegen volstaan met het overleggen van een relatieverklaring en heeft ook niet middels een inschrijving in de GBA aangetoond dat betrokkenen tenminste zes maanden samenwoonden en een gezamenlijke huishouding voerden.
4.3 Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat verzoeker ingevolge de toepasselijke regelgeving niet in aanmerking komt voor tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000.
5 Nu nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, bestaat aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:86, eerste lid van de Awb. Het beroep wordt derhalve ongegrond verklaard.
6 Gegeven de beslissing in de hoofdzaak komt het verzoek niet voor toewijzing in aanmerking.
7 De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
1 verklaart het beroep AWB 09/41414 ongegrond;
2 wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. F.H.J.G. Brekelmans, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P. de Haas, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 18 december 2009.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuurs¬recht¬spraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.