ECLI:NL:RBSGR:2009:BL4012

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/2227 MAW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslistermijn en ontvankelijkheid in bestuursrechtelijke procedure inzake militaire ambtenaren

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 20 augustus 2009, staat de ontvankelijkheid van het beroep van eiser centraal. Eiser had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Defensie, verweerder, naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de rechtbank van 7 januari 2009. De rechtbank oordeelt dat de beslistermijn, zoals geregeld in artikel 3, derde lid, van de Militaire Ambtenarenwet (MAW) 1931, niet van toepassing is, omdat eiser sinds oktober 2008 niet meer in het buitenland woonachtig is. Hierdoor dient de termijn voor het nemen van een beslissing op bezwaar te worden bepaald door artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die een termijn van zes weken voorschrijft.

De rechtbank constateert dat de uiterste beslisdatum op 18 februari 2009 lag, maar dat verweerder pas op 16 maart 2009 een nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat eiser geen belang meer heeft bij zijn beroep, waardoor het beroep niet ontvankelijk wordt verklaard. De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die het door eiser betaalde griffierecht van € 150,-- dient te vergoeden. Daarnaast worden de proceskosten, vastgesteld op € 80,50, aan eiser vergoed.

De uitspraak is gedaan in het kader van bestuursrecht en ambtenarenrecht, waarbij de rechtbank gebruik maakt van de mogelijkheden die de Awb biedt voor het sluiten van het onderzoek en het doen van uitspraak zonder zitting. De rechtbank benadrukt dat de beslistermijn is overschreden, maar dat het beroep niet ten onrechte is ingesteld, gezien de late bekendmaking van de beslissing op bezwaar aan de gemachtigde van eiser. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de relevante wetgeving en de procedurele aspecten van bestuursrechtelijke geschillen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 1, enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/2227 MAW
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
[eiser], woonplaats kiezende te Utrecht, eiser,
gemachtigde mr. [A],
en
de staatssecretaris van Defensie, verweerder.
I PROCESVERLOOP
Op 27 maart 2009 heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld, gericht tegen het door verweerder niet (tijdig) nemen van een besluit naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank de dato 7 januari 2009, AWB 07/9568 MAWKLU.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Namens eiser is hierop bij brief van 21 juli 2009 gereageerd.
II OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:54 van de Awb kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
Na te hebben kennis genomen van de stukken, acht de rechtbank in dit geval termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:54 van de Awb uitspraak te doen.
In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is geregeld dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijk wordt gesteld.
Artikel 3, derde lid, van de Militaire Ambtenarenwet (MAW) 1931 bepaalt in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, dat de beslistermijn zes maanden bedraagt, indien een of meer belanghebbenden, getuigen of deskundigen zich om redenen van dienst buiten Nederland bevinden.
Uit het schrijven aan de rechtbank van de gemachtigde van eiser de dato 21 juli 2009 blijkt dat eiser sinds oktober 2008 niet meer woonachtig is in het buitenland. Dit maakt dat de bijzondere beslistermijn van artikel 3, derde lid, van de MAW, geen toepassing vindt. De termijn waarbinnen verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar had moeten nemen wordt derhalve bepaald door artikel 7:10 van de Awb, en bedraagt zes weken.
Gezien de verzenddatum van de rechtbankuitspraak op 7 januari 2009, is de uiterste beslisdatum gelegen op 18 februari 2009. Verweerder heeft op 16 maart 2009 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Eiser heeft daarom geen belang meer bij zijn beroep en dient niet ontvankelijk verklaard te worden.
De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is overschreden. Het hoger beroep is weliswaar eerst ingesteld op 26 maart 2009, dus nadat de nieuwe beslissing op bezwaar is genomen, maar de beslissing op bezwaar is eerst op 11 juni 2009 aan de gemachtigde van eiser bekend gemaakt. Dit brengt mee dat het beroep niet ten onrechte is ingesteld.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 80,50 (1 punt voor het beroepschrift; waarde per punt € 322,-- en wegingsfactor 0,25).
De rechtbank wijst met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die aan eiser het betaalde griffierecht ad € 150,-- dient te vergoeden.
III BESLISSING
De rechtbank ’s-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
Verklaart het beroep niet ontvankelijk.
Bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 150,--, vergoedt.
Veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 80,50 welke kosten voormelde rechtspersoon aan eiser dient te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. E. Kouwenhoven en in het openbaar uitgesproken op
20 augustus 2009, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Badermann.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij aan de rechtbank verzoeken omtrent het verzet te worden gehoord.