ECLI:NL:RBSGR:2009:BM7625

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/7817 IB/PVV
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot persoonsgebonden aftrek en ondernemingsverlies

In deze zaak heeft eiser, wonende te [Z], beroep ingesteld tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst te [P] inzake de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2004. Eiser had in zijn aangifte een restant persoonsgebonden aftrek van € 40.000 opgevoerd, wat door de inspecteur is gecorrigeerd. Eiser stelde dat hij dit bedrag niet als persoonsgebonden aftrek, maar als ondernemingsverlies wilde opvoeren, maar het aangifteprogramma bood hem deze mogelijkheid niet. De rechtbank heeft vastgesteld dat zowel eiser als verweerder van mening zijn dat er in het onderhavige jaar geen sprake is van een restant persoonsgebonden aftrek, aangezien eiser in de voorafgaande jaren geen persoonsgebonden aftrek heeft opgevoerd.

De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het opgevoerde bedrag van € 40.000 in aanmerking moet worden genomen als verlies uit werk en woning. Eiser heeft verklaard dat hij in 2004 wel beleggingsactiviteiten heeft ontplooid, maar dat het verlies niet uit deze activiteiten is ontstaan. De rechtbank concludeert dat er geen onverrekend verlies uit werk en woning is, omdat de inspecteur geen beschikking heeft afgegeven over een verlies uit werk en woning. De rechtbank wijst het beroep van eiser ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan in het openbaar op 20 mei 2009, en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. De rechtbank heeft de zittingen op 13 februari 2009 en 6 mei 2009 gehouden, waarbij eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door [Y], en de verweerder vertegenwoordigd was door mr. [A] en [B].

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 07/7817 IB/PVV
Uitspraakdatum: 20 mei 2009
Proces-verbaal van de mondelinge UITSPRAAK ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 10 september 2007 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2004 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen van € 43.988 (aanslagnummer [nummer]).
I ZITTING
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2009. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [Y]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [A] en [B]. Een nadere zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2009. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [Y]. Namens verweerder is verschenen mr. [A]. Op laatstgenoemde zitting zijn tevens behandeld de beroepen van eiser ter zake van de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2001, 2002 en 2003 met procedurenummers AWB 09/2329, AWB 09/2330 en AWB 09/2331.
II BESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
III OVERWEGINGEN
3.1 Eiser heeft zich vanaf 1998 bezig gehouden met beleggingen. Deze beleggingen hebben geleid tot verliezen. Eiser heeft de beleggingsactiviteiten naast een fulltime dienstbetrekking ontplooid in samenwerking met een deskundige van de Rabobank.
3.2 Eiser heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2004 een zogenoemd restant persoonsgebonden aftrek ten bedrage van € 40.000 opgevoerd. Dit is bij aanslagregeling gecorrigeerd.
3.3 Bij de uitspraak op bezwaar heeft verweerder de aanslag gehandhaafd. Eiser heeft hiertegen op 19 oktober 2007 beroep ingesteld bij de rechtbank.
3.4 Ter zitting heeft eiser verklaard dat het niet zijn bedoeling is geweest het bedrag van € 40.000 daadwerkelijk als restant persoonsgebonden aftrek op te voeren, aangezien hij genoemd bedrag als een ondernemingsverlies wenste op te voeren, maar dat het aangifteprogramma hem niet de mogelijkheid bood een dergelijk ondernemingsverlies op te voeren. Eiser heeft verklaard dat zijn verliezen aanmerkelijk hoger waren dan het thans door hem opgevoerde bedrag, maar dat dit bedrag het resultaat is van de schulden die door de beleggingsverliezen zijn ontstaan verminderd met de verkoopopbrengst van zijn woning en de verwachte uitkering uit kapitaalverzekering.
3.5 In geschil is of verweerder terecht het door eiser opgevoerde bedrag van € 40.000 niet in aanmerking heeft genomen.
3.6 De rechtbank stelt vast dat zowel eiser als verweerder van mening is dat in het onderhavige jaar geen sprake is van een restant persoonsgebonden aftrek als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, onder b, van de Wet IB 2001. De rechtbank ziet geen aanleiding partijen hierin niet te volgen, gelet op de omstandigheid dat eiser - naar verweerder onweersproken heeft gesteld - in de aan het jaar 2004 voorafgaande jaren geen persoonsgebonden aftrek heeft opgevoerd en - naar de rechtbank begrijpt - ook niet heeft willen opvoeren.
3.7 Voor zover eiser het standpunt inneemt dat in het onderhavige jaar sprake is van een verlies dat deel uitmaakt van het inkomen uit werk en woning, oordeelt de rechtbank dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat daarvan sprake is. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser heeft verklaard dat hij in het jaar 2004 wel beleggingsactiviteiten heeft ontplooid, maar dat het verlies niet uit of door die activiteiten zijn ontstaan. Dat, aldus eiser, sprake zou kunnen zijn van een verlies uit eigen woning, is evenmin aannemelijk gemaakt. Tussen partijen staat immers vast dat de verkoop van de eigen woning reeds in het jaar 2003 heeft plaatsgevonden.
3.8 Voor zover eiser het standpunt inneemt dat het opgevoerde bedrag van € 40.000 in aanmerking dient te worden genomen als een onverrekend gebleven verlies uit werk en woning uit eerdere jaren als bedoeld in afdeling 3.13 van de Wet IB 2001, oordeelt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 3.151 Wet IB 2001 stelt de inspecteur het bedrag van een verlies uit werk en woning vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. Vast staat dat in het onderhavige geval van een dergelijke beschikking geen sprake is. Hiervan uitgaande is van onverrekend gebleven verlies uit werk en woning in beginsel geen sprake. Eiser neemt echter het standpunt in dat verweerder ten onrechte het inkomen uit verlies en woning in de jaren 2001 tot en met 2003 op een positief bedrag heeft gesteld in plaats van op een negatief bedrag. Gezien het feit dat de rechtbank heden tevens uitspraak doet in de zaken met procedurenummers AWB 09/2329, AWB 09/2330 en AWB 09/2331 betreffende de beroepen van eiser ter zake van de aanslagen voor de jaren 2001 tot en met 2003, en hiertegen nog rechtsmiddelen kunnen worden aangewend, staan die aanslagen - vooralsnog - niet onherroepelijk vast. Gelet op de huidige stand van zaken houdt de rechtbank het er echter voor dat van onverrekend verlies uit werk en woning geen sprake is. Voor het geval later desalniettemin in rechte komt vast te staan dat ten onrechte geen rekening is gehouden met onverrekend verlies uit werk en woning, dan zal verrekening uiteraard wel aan de orde (kunnen) komen.
3.9 Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
3.10 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Aldus vastgesteld door mr. S.K.A. Efstratiades, in tegenwoordigheid van de griffier
mr. I.H.H.L. Kolthof.
Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.