ECLI:NL:RBSGR:2009:BN9664

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/5379 BEPTDN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verblijfsvergunning voor Bulgaarse EU-onderdaan op basis van beleidsregels

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 juli 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Bulgaarse eiser en de staatssecretaris van Justitie. De eiser, die al 15 jaar in Nederland verblijft, heeft beroep ingesteld tegen de weigering van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat de eiser, als onderdaan van een EU-lidstaat, niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op basis van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet (oud). De rechtbank heeft vastgesteld dat de door de eiser aangevoerde omstandigheden, waaronder het feit dat zijn echtgenote wel een verblijfsvergunning heeft gekregen, niet voldoende zijn om van het beleid af te wijken. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op goede gronden heeft vastgesteld dat de eiser niet in aanmerking komt voor de gevraagde vergunning. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen in hoger beroep gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3, enkelvoudige kamer
Reg.nr : AWB 09/5379 BEPTDN
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
[eiser], eiser, V-nummer [nummer], woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. M.M. Volwerk, advocaat te Leiden,
en
de staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I PROCESVERLOOP
1 Eiser, geboren op [geboortedatum] en van Bulgaarse nationaliteit, verblijft als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in Nederland.
Bij schrijven van 19 maart 2008 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de ambtshalve weigering van 23 augustus 2007 hem een verblijfsvergunning te verlenen op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet (oud), zoals neergelegd in het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2007/11. Op 12 februari 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2 Bij schrijven van 18 februari 2009 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 6 juli 2009. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. [gemachtigde].
II OVERWEGINGEN
1 In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in het licht van de daartegen aangedragen beroepsgronden de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2 Eiser stelt dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte zijn oordeel heeft gehandhaafd, dat eiser niet in aanmerking komt voor verlening van een vergunning op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet (oud).
Daartoe heeft hij - samengevat - het volgende aangevoerd.
Eisers verzoek is afgewezen, omdat hij onderdaan van de Europese Unie (EU) is. Hij heeft in 1994 een asielaanvraag ingediend en is sindsdien onafgebroken in Nederland geweest. Het is wrang dat Bulgarije het merendeel van de tijd dat eiser in procedure in Nederland heeft verbleven niet tot de EU behoorde. De Bulgaarse autoriteiten weigeren eiser een paspoort te verstrekken vanwege eisers asielmotieven. Zijn echtgenote is wel in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning. Hij heeft, ook gedurende rechtmatig verblijf, met haar en zijn overige familieleden alhier familieleven opgebouwd. Gelet op eisers individuele omstandigheden had verweerder moeten afwijken van zijn beleid. Eiser is ten onrechte niet in bezwaar gehoord. Tenslotte wordt een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, nu aan een andere (Tsjechische) Roma wel een verblijfsvergunning is verleend.
3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet voor een ambtshalve aanbod en daarmee niet voor de gewenste verblijfsvergunning in aanmerking komt.
4 De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge paragraaf 5.3.4 van het WBV 2007/11 wordt de verblijfsvergunning op grond van deze regeling niet verleend aan vreemdelingen die onderdaan zijn van een lidstaat van de EU of de EER. De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk.
Niet in geschil is dat eiser de Bulgaarse nationaliteit bezit en onderdaan is van een EU-lidstaat. Verweerder heeft zich derhalve op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet in aanmerking komt voor een aanbod op grond van voornoemde Regeling.
Eiser heeft gesteld dat gelet op zijn individuele omstandigheden verweerder van diens beleid dient af te wijken.
Gelet op de ontstaansgeschiedenis en het doel van de in het WBV 2007/11 neergelegde regeling, is het in deze regeling neergelegde beleid van verweerder reeds aan te merken als uitzonderingsbeleid. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen is verweerder gehouden gebruik te maken van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb. De door eiser aangevoerde omstandigheden, waaronder het feit dat zijn echtgenote wel in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning, hij al 15 jaar in Nederland verblijft, er familieleven is opgebouwd en dat de Bulgaarse autoriteiten weigeren hem een paspoort te verstrekken, zijn niet als zodanig aan te merken. De rechtbank merkt ten aanzien van dit laatste ten overvloede op dat niet aangetoond dan wel gebleken is dat eiser nooit een paspoort zal worden verstrekt. De omstandigheid dat het in het beleid vastgestelde toetsmoment niet in het voordeel van eiser uitvalt, maakt niet dat in dit geval sprake is van kennelijk onredelijk beleid.
Met betrekking tot de gestelde schending van de hoorplicht in bezwaar, overweegt de rechtbank als volgt.
De vraag of in bezwaar al dan niet een hoorplicht bestaat wordt beheerst door het bepaalde in hoofdstuk 7 van de Awb. Uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Awb zich voordoet. De rechtbank is, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift bezien in samenhang met hetgeen eiser in eerste instantie heeft aangevoerd en hetgeen in de primaire beslissing daaromtrent is overwogen, van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. Deze beroepsgrond faalt derhalve.
Ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank als volgt.
Eiser heeft gewezen op een concreet andere geval, waarvan hij het IND-nummer heeft genoemd. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder gesteld dat in dit geval weliswaar een aanbod is gedaan, doch dat sprake is van een ambtelijke misslag en dat het aanbod zal worden ingetrokken. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat dit beroep evenmin slaagt.
6 Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat eiser ingevolge genoemd beleid niet in aanmerking komt voor de gevraagde vergunning.
7 Het beroep is derhalve ongegrond. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.H. Bergman, in tegenwoordigheid van de griffier
P.J.C. de Jong.
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2009.
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na de verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)