ECLI:NL:RBSGR:2010:5196

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 maart 2010
Publicatiedatum
27 april 2013
Zaaknummer
358814 - KG ZA 10-178
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • P.A. Koppen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking verkoop gemeenschappelijke woning na echtscheiding

In deze zaak, gewezen door de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 maart 2010, is een kort geding aanhangig gemaakt door de vrouw tegen de man, met wie zij in gemeenschap van goederen gehuwd is geweest. De vrouw vordert dat de man wordt veroordeeld tot medewerking aan de verkoop van de gemeenschappelijke woning, die na hun echtscheiding nog steeds onverdeeld is. De echtscheiding werd uitgesproken op 2 april 2007 en ingeschreven op 18 april 2007. In het echtscheidingsconvenant zijn afspraken gemaakt over de gezamenlijke woning, waaronder de intentie om deze uiterlijk op 31 oktober 2008 aan de man toe te scheiden, mits hij financieel in staat zou zijn. De vrouw is na de echtscheiding in de woning blijven wonen, maar de man heeft geweigerd mee te werken aan de verkoop, wat heeft geleid tot deze procedure.

De vrouw stelt dat zij niet langer in de onverdeelde gemeenschap kan blijven, vooral omdat zij hoofdelijk aansprakelijk is voor de hypothecaire lening en vreest voor fiscale gevolgen. De man betwist de vordering en stelt dat hij niet verplicht is de woning met verlies te verkopen. De voorzieningenrechter overweegt dat de vrouw niet kan worden verplicht om in de onverdeelde gemeenschap te blijven en dat de verkoop van de woning aan een derde de enige optie is, gezien de omstandigheden. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de vrouw toe, waarbij de man wordt veroordeeld om binnen tien dagen zijn handtekening te zetten onder de verkoopopdracht en medewerking te verlenen aan de verkoop. Tevens wordt een dwangsom opgelegd voor het geval de man in gebreke blijft.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage

Sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 12 maart 2010 (bij vervroeging),
gewezen in de zaak met zaak- / rolnummer: 358814 / KG ZA 10-178 van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. C.P.J.M. van Ruijven te Naaldwijk,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. F.J. Kremer te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de vrouw’ en ‘de man’.

1.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 26 februari 2010 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest in gemeenschap van goederen. Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 2 april 2007 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke echtscheiding op 18 april 2007 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente 's-Gravenhage.
1.2.
In de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat het op 13 en 16 januari 2007 door partijen ondertekende echtscheidingsconvenant (hierna: het convenant) deel uitmaakt van de beschikking. In dit convenant zijn onder meer afspraken vastgelegd met betrekking tot de gezamenlijke woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning). Het convenant vermeldt dienaangaande voor zover relevant onder 4.1.1, 4.2 en 4.3:
4.1.1
Partijen komen overeen de echtelijke woning (…) gezamenlijk te behouden en onverdeeld te laten. Partijen zijn ten behoeve van de aankoop van de woning op beider naam een hypothecaire lening aangegaan bij Mone You B.V. ad € 334.500,00. Aan de hypothecaire lening is een levensverzekering gekoppeld (…). Ook de hypothecaire lening en de levensverzekering blijven onverdeeld.
(…)
4.2
Het ligt in de bedoeling van partijen om de echtelijke woning uiterlijk per 31 oktober 2008 aan de man toe te scheiden, indien en zodra hij daartoe voor voornoemde datum financieel in staat blijkt te zijn.
Partijen komen overeen uiterlijk anderhalf jaar na 1 oktober 2006 over de echtelijke woning met elkaar overleg te voeren, zodat de woning tijdig in de verkoop kan worden gezet, rekening houdend met het fiscaal voordeel voor de man vanwege de aftrekbaarheid van de door hem betaalde hypotheekrente.
(…)
In het geval van toescheiding van de echtelijke woning aan de man zullen de partijen Mone You B.V. verzoeken de vrouw te ontslaan uit haar verplichtingen uit hoofde van de lening waarvoor een hypotheek is gevestigd op de onroerende zaak te ’s-Gravenhage.
(…)
4.3
Indien en zodra blijkt dat de man niet in staat is om de huidige financiering en de helft van de eventuele overwaarde te financieren, dan verkopen partijen de echtelijke woning aan derden.
1.3.
Na de echtscheiding is de vrouw in de woning achtergebleven. In het najaar van 2007 heeft een woningruil plaatsgevonden tussen de man en de vrouw. Thans is de man nog altijd woonachtig in de woning.
1.4.
Bij brief van 9 maart 2009 heeft MoneYou B.V. aan de man meegedeeld dat zij niet bereid is om de vrouw te ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid.
1.5.
In het najaar van 2009 hebben partijen per e-mail overleg gevoerd over verkoop van de woning. Partijen zijn hierbij overeengekomen om gebruik te maken van de diensten van [X] Makelaars. Ook is gesproken over de vraagprijs. In november 2009 heeft de man zich op het standpunt gesteld dat hij niet bereid is om mee te werken aan een scenario waarbij al op voorhand duidelijk is dat hij een verlies moet gaan nemen.
1.6.
In november en december 2009 hebben de advocaten van de vrouw en de man gecorrespondeerd over de verkoop van de woning, een mogelijk nog tot de ontbonden gemeenschap van goederen behorend flexibel krediet en een uitkering van de voormalig werkgever van de man.
1.7.
Bij dagvaarding van 12 februari 2010 heeft de vrouw een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen de man. In deze procedure vordert de vrouw (onder meer) om de verdeling vast te stellen van de nog ongedeelde restanten van de huwelijksgemeenschap.

2.De vordering, de gronden daarvoor en het verweer

2.1.
De vrouw vordert, zakelijk weergegeven:
primair:
I. de man op straffe van een dwangsom te veroordelen om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis zijn handtekening te plaatsen onder een door [X] Makelaars op te stellen verkoopopdracht tegen een in overleg met [X] te bepalen vraagprijs;
II. de man op straffe van een dwangsom te veroordelen om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis alle benodigde medewerking te verlenen om tot verkoop van de woning te komen, waaronder (doch niet uitsluitend) de openstelling van de woning voor bezichtiging door de makelaar en potentiële kopers;
III. de man op straffe van een dwangsom te veroordelen om op eerste verzoek van de makelaar of van eiseres de verkoopakte te ondertekenen;
IV. de man op straffe van een dwangsom te veroordelen om op eerste verzoek zijn medewerking te verlenen aan het transport en de levering van de woning;
V. de vrouw te machtigen om dit vonnis in de plaats te doen stellen van de wilsverklaring van de man in de verkoopakte en de notariële akten, indien de man in gebreke mocht blijven uitvoering te geven aan deze veroordeling en te bepalen dat de aldus opgemaakte akten in dat geval rechtsgeldig in de daartoe bestemde registers kunnen worden ingeschreven;
VI. de man op straffe van een dwangsom te veroordelen om de woning tijdig voor de levering te ontruimen en ontruimd te laten;
subsidiair:
VII. de verdeling van de gemeenschap bestaande uit de woning, de hypotheekschuld en de levensverzekering vast te stellen door conform artikel 3:185 lid 2 sub c BW de woning te verkopen;
VIII. een zodanige voorziening te treffen dat de in onderling overleg benoemde makelaar ten opzichte van de man gerechtigd is om de woning voor een door hem te bepalen vraagprijs in de verkoop te zetten en de verkooponderhandelingen te voeren en tot verkoop en levering te komen.
2.2.
Daartoe voert de vrouw het volgende aan.
Aangezien de in het convenant genoemde uiterste datum voor overdracht van de woning aan de man is verstreken, kan van de vrouw niet langer worden gevergd dat zij in de onverdeelde gemeenschap blijft. Dit geldt te meer nu zij hoofdelijk aansprakelijk is voor de hypothecaire lening en zij bovendien vreest dat – nu de overgangsregeling van twee jaar inmiddels is verstreken – de Belastingdienst een naheffing zal opleggen wegens ten onrechte in aftrek gebrachte hypotheekrente. Nu de man heeft geweigerd om mee te werken aan de in het convenant voorziene verkoop, heeft de vrouw recht op en spoedeisend belang bij de door haar gevraagde voorzieningen.
2.3.
De man voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3.De beoordeling van het geschil

3.1.
Partijen verschillen van mening over de vraag of de man gehouden is medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning die behoort tot de tussen partijen bestaande beperkte gemeenschap van goederen.
3.2.
Tegenover de stelling van de vrouw dat de man na het verstrijken van de in het convenant genoemde datum medewerking moet verlenen aan de verkoop, heeft de man zich op het standpunt gesteld dat hij op grond van het convenant niet verplicht is om de woning met verlies te verkopen. In zijn visie is hij alleen dan verplicht de woning te verkopen, indien hij niet in staat is om de huidige financiering en de helft van eventuele overwaarde van de woning te financieren. Deze omstandigheden doen zich niet voor, aangezien de man tot nu toe steeds de maandelijkse hypotheeklasten heeft voldaan en geen sprake is van overwaarde, aldus de man. Daarnaast heeft de man het spoedeisend belang van de vrouw betwist. Volgens de man raakt de hoofdelijke aansprakelijkheid de vrouw niet rechtstreeks in haar belangen en is haar vrees voor een navordering door de Belastingsdienst ongegrond.
3.3.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Uitgangspunt is dat de vrouw niet gehouden is om in een onverdeelde gemeenschap met de man te blijven. Dit betekent in beginsel dat, desgevorderd, de woning aan een van partijen moet worden overgedragen (al dan niet met ontslag van de ander uit de hypothecaire verplichtingen) of dat de woning moet worden verkocht aan een derde. Dit kan tijdelijk anders zijn indien de door een onmiddellijke verdeling getroffen belangen van de man aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die met de verdeling worden gediend of indien partijen de bevoegdheid om verdeling te vorderen voor een bepaalde periode hebben uitgesloten.
3.4.
Het spoedeisende belang van de vrouw volgt uit de aard van de vordering. Dat partijen nog andere geschillen hebben over de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap – en dat daarover een bodemprocedure aanhangig is gemaakt – neemt niet weg dat met betrekking tot de woning in deze procedure een beslissing kan worden genomen. Of de vrees van de vrouw voor een fiscale naheffing al dan niet gegrond is, is niet van belang.
3.5.
Hoewel aan de man moet worden toegegeven dat in het convenant niet is voorzien in de situatie dat de woning met verlies moet worden verkocht, volgt daaruit niet dat de vrouw in die situatie gehouden is om tegen haar wil de gemeenschap in stand te laten. Indien dat de bedoeling van partijen was geweest, had het voor de hand gelegen dat dit expliciet was opgenomen in het convenant, bijvoorbeeld door middel van een voorbehoud met betrekking tot de medewerking van de bank. Nu hiervan geen sprake is, moet er in deze procedure worden uitgegaan van de bevoegdheid van de vrouw om na ommekomst van de in het convenant genoemde datum van 31 oktober 2008 de verdeling van de woning en daarbij behorende gemeenschapsgoederen te bewerkstelligen.
3.6.
Van de vrouw kan niet gevergd worden dat zij de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld voor onbepaalde tijd laat voortduren, al was het maar omdat zij daardoor zelf geen hypothecaire lening voor een eigen woning zal kunnen verkrijgen. Aangezien tussen partijen vast staat dat MoneYou B.V. niet bereid is om de vrouw te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, is verkoop van de woning aan een derde voor de vrouw de enige optie. Het verweer van de man dat hij na de verkoop geconfronteerd wordt met een restschuld, legt onvoldoende gewicht in de schaal. Dit geldt temeer, nu de vrouw onweersproken heeft gesteld dat die restschuld – rekening houdend met de afkoopwaarde van de levensverzekering – naar verwachting beperkt zal zijn en niet met enige mate van zekerheid te voorspellen is dat de verkoopopbrengst binnen afzienbare tijd hoger zal zijn.
3.7.
Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter het onder I en II gevorderde, op de hierna te vermelden wijze, toewijzen. Na het verstrekken van de verkoopopdracht aan [X] Makelaars dient de makelaar een marktconforme vraagprijs te bepalen.
3.8.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gemaximeerd. Voorts zal worden bepaald dat de op te leggen dwangsom vatbaar is voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan.
3.9.
Omdat gesteld noch gebleken is dat zich al een gegadigde heeft gemeld om over te gaan tot aankoop van de woning en evenmin is gesteld of gebleken dat de man geen medewerking zal verlenen aan werkelijke verkoop en levering van de woning, is het in dit stadium te vroeg om de verdergaande primaire vorderingen van de vrouw toe te wijzen.
3.10.
Nu een deel van de primaire vorderingen is toegewezen, behoeven de subsidiaire vorderingen geen bespreking meer.
3.11.
In de omstandigheid dat partijen gewezen echtelieden zijn, wordt aanleiding gevonden te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- veroordeelt de man om binnen tien dagen na betekening van dit vonnis zijn handtekening te plaatsen onder een door makelaar [X] voor de woning op te stellen (standaard)verkoopopdracht;
- veroordeelt de man om binnen tien dagen na betekening van dit vonnis alle nodige medewerking te verlenen om tot verkoop van de woning te komen, waaronder de openstelling van de woning voor bezichtiging door de makelaar en potentiële kopers;
- bepaalt dat de man een dwangsom verbeurt van € 500,- per dag of gedeelte daarvan dat de man in gebreke blijft aan één van de opgelegde geboden te voldoen, zulks met een maximum van € 25.000,-;
- bepaalt dat bovenstaande dwangsom vatbaar is voor matiging op de wijze zoals onder 3.8 is vermeld;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Koppen en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2010 (bij vervroeging).
WJ