Afdeling 1, enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/5475 WW44
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[A], wonende te [plaats], eiser,
gemachtigde mr.ir. H.C.H. Ghijsen
het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven, verweerder.
IPROCESVERLOOP
Op 25 november 2008 heeft [B] een aanvraag om vergunning ingediend voor het gedeeltelijk vergroten "verhogen dakopbouw" van een woning op het perceel [a-straat 1] te [plaats], kadastraal bekend sectie F nummer [nummer].
Verweerder heeft besloten de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in artikel 3.10 Awb te volgen.
Het ontwerpbesluit, de aanvraag en de bijbehorende bescheiden hebben vanaf 6 februari 2009 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen.
Bij brief van 21 februari 2009, ingekomen bij verweerder op 23 februari 2009, heeft eiser een zienswijze ingediend.
Bij besluit van 25 juni 2009 heeft verweerder de gevraagde vergunning en ontheffing verleend.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 1 augustus 2009, ingekomen bij de rechtbank op 4 augustus 2009, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft bij brief van 23 september 2009 zijn beroep aangevuld.
Het beroep is op 11 december 2009 ter zitting behandeld.
Eiser is verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde mr. ir. H.C.H. Ghijsen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [C].
II OVERWEGINGEN
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken. Verder zijn bij de inwerkingtreding van de Invoeringswet Wro op 1 juli 2008 enkele bepalingen van de Woningwet (Wow) gewijzigd. Aangezien de aanvraag om bouwvergunning en impliciet dus ook het verzoek om ontheffing dateert van na 1 juli 2008, zijn in dit geval de bepalingen van de Wro en de Wow van toepassing zoals deze sinds 1 juli 2008 luiden.
Het bouwplan voorziet in het verhogen van een deel van de dakconstructie van de woning gelegen [a-straat 1], te [plaats].
In artikel 44, eerste lid, van de Woningwet (Wow) is bepaald dat een reguliere bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd indien sprake is van een van de daar gegeven weigeringsgronden. Ingevolge het bepaalde onder c dient de bouwvergunning te worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen dan wel met een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10, 3.27 of 3.29 van de Wro of met een besluit als bedoeld in artikel 3.40, 3.41 of 3.42 van die wet.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Uitwerkingsplan voor de 1e fase van het bestemmingsplan Broekvelden Zuid III". Het betrokken perceel heeft de bestemming "Woondoeleinden" met de aanduiding Me. In artikel II.1, onder a, ten 2de, van de planvoorschriften is bepaald dat de woningcategorie eengezinshuizen Me moet voldoen aan de bepaling "min. - max. hoogte 5-7 m". Als gevolg van het bepaalde in artikel I.7 van het bestemmingsplan "Broekvelden III", welke begripsbepaling ingevolge het bepaalde in artikel III.2 van de planvoorschriften van het vigerende uitwerkingsplan van toepassing is verklaard, wordt onder hoogte verstaan "de afstand van het snijpunt gevormd door de horizontale snijlijn van het dakvlak met elk daaronder gelegen buitenwerks gevelvlak, tot aan het aansluitende maaiveld".
Het bouwplan voorziet in het gedeeltelijk verhogen van het dak tot een hoogte van 7,20 meter.
Derhalve doet zich strijd voor met artikel II.1, onder a, ten 2de, van de planvoorschriften.
Ingevolge artikel 46, derde lid, aanhef en onder a, van de Wow wordt indien de in artikel 44, eerste lid, onderdeel c, bedoelde situatie zich voordoet een aanvraag om bouwvergunning tevens aangemerkt als een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel c, van de Wro.
Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wro kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels van bij het plan aan te geven regels ontheffing kunnen verlenen.
Ingevolge artikel VI.1 onder a.1 van de planvoorschriften van het plan "Broekvelden Zuid III", waarvan het thans vigerende plan een uitwerkingsplan is, kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van enige maat als voorgeschreven in de bij het plan behorende voorschriften. Ingevolge het bepaalde in artikel III.2 van de planvoorschriften van het vigerende bestemmingsplan is deze bevoegdheid ook voor het vigerende bestemmingsplan van toepassing verklaard.
Het bouwplan voorziet in de realisatie van een tweede verdiepingvloer in een deel van de woning waar thans een eerste verdiepingvloer is met schuin dak. Het bestaande dakdeel boven deze eerste verdiepingvloer kent een goothoogte van 4,7 meter. Het betreffende dakdeel kent een zekere hellingshoek en sluit aan aan een gedeelte van de woning met een tweede verdiepingvloer. Dit deel van de woning kent tevens een schuin dak. Daarvan is de goothoogte rond de 7 meter en de nokhoogte 9,10 meter.
Nu het bouwplan voorziet in een tweede verdiepingopbouw met schuin dak met een goothoogte van 7,20 meter (7,10 meter plus 0,1 meter peil) oordeelt de rechtbank dat de bij het plan voorgeschreven maximale hoogtemaatvoering (7,00 meter) met minder dan 10% wordt overschreden.
Derhalve is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan, maar was verweerder bevoegd ontheffing te verlenen van de maximale (goot)hoogte van 7 meter.
Met betrekking tot de betrokken belangen heeft verweerder overwogen dat de omwonenden uitbreiding van de slagschaduw in de tuin en minder daglicht in de woning hebben aangevoerd, maar dat als het onderhavige bouwplan binnen de voorschriften van het bestemmingsplan gerealiseerd zou worden, dus met een goothoogte van 7,00 meter, de slagschaduw en de verminderde lichtinval ook aanwezig zouden zijn. Een geringe afwijking van 0,2 meter brengt daarin volgens verweerder geen verandering.
Met verweerder stelt de rechtbank vast dat de verminderde lichtinval die zal optreden bij realisatie van het bouwplan feitelijk mogelijk is gemaakt in het bestemmingsplan. Ook eiser is die opvatting toegedaan. In de onderhavige procedure dient de rechtbank van de bepalingen van het bestemmingsplan uit te gaan. Deze bepalingen staan in de onderhavige procedure niet ter toetsing. De door eiser genoemde uitspraak van de Hoge Raad (van 21 oktober 2005, LJN AT8823) leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het daarbij uitgesproken oordeel dat sprake kan zijn van een onrechtmatige daad wegens hinder (licht en uitzicht) ook indien gebouwd is in overeenstemming met een verleende bouwvergunning doet niets af aan het vorenstaand overwogene. In de genoemde uitspraak is vastgesteld dat het belang van het voorkomen van onrechtmatige hinder door het gebruik maken van door een bestemmingsplan toegestane bouwmogelijkheden niet een belang is dat door de wettelijke regeling van het bestemmingsplan wordt nagestreefd.
De nog ter zitting besproken alternatieve bouwmogelijkheden die volgens eiser voor hem minder hinder opleveren leiden de rechtbank voorts niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft voldoende onderbouwd betoogd dat die alternatieven aan de voorzijde van huisnummer [1] stedebouwkundig minder aanvaardbaar zijn.
Gezien het voorgaande komt de rechtbank niet tot het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Nu gebleken is dat op goede gronden ontheffing is verleend, is de strijd met het bestemmingsplan opgeheven.
Aangezien géén van de andere in artikel 44, eerste lid, van de Wow genoemde weigeringsgronden zich voordoet, heeft verweerder, gelet op artikel 44 van de Wow, op goede gronden de gevraagde bouwvergunning verleend en heeft hij deze in het bestreden besluit terecht gehandhaafd.
Met betrekking tot de beroepsgrond dat verweerder ten onrechte een beroepsclausule onder verleende vergunning heeft geplaatst in plaats van een bezwaarclausule overweegt de rechtbank het navolgende. Ingevolge het bepaalde in artikel 46, lid 6, van de Woningwet volgt de procedure tegen de verleende bouwvergunning de procedure van de verleende ontheffing. Nu verweerder bij de besluitvorming over de ontheffing de uniforme openbare voorbereidingsprocedure heeft gevolgd, waardoor bij het bestreden besluit terecht een beroepsclausule is vermeld, treft deze beroepsgrond geen doel.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
IIIBESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A. Dirks, in tegenwoordigheid van de griffier P. Breedveld.
Uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.