ECLI:NL:RBSGR:2010:BL3747

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/17943 COA
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van kosten voor contra-expertise in asielprocedure

In deze zaak verzoekt eiser, een Irakese asielzoeker, om vergoeding van de kosten voor een contra-expertise naar de authenticiteit van arrestatiebevelen die hij heeft overgelegd in zijn asielprocedure. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 21 januari 2010 uitspraak gedaan in deze kwestie. Eiser had eerder, op 25 augustus 2008, verweerder (het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, COA) verzocht om deze vergoeding, maar zijn verzoek werd afgewezen. De Koninklijke Marechaussee (KMar) had geconcludeerd dat de arrestatiebevelen niet waren opgemaakt door bevoegde autoriteiten, maar deze conclusie was niet gebaseerd op vastgestelde feiten. De rechtbank oordeelt dat eiser belang heeft bij een contra-expertise, omdat de KMar's conclusie niet op feiten is gebaseerd, maar op de stelling dat eiser de documenten niet in zijn bezit kan hebben. De rechtbank stelt vast dat de kosten voor de contra-expertise noodzakelijk zijn in de zin van artikel 17 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005). De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van verweerder en draagt hem op om binnen zes weken opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 644,-.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Utrecht
Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zaaknummer: AWB 09/17943 COA
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1974, van Irakese nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. S. Coenen, advocaat te Utrecht,
en
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA),
verweerder,
Inleiding
1.1 Bij brief van 25 augustus 2008 heeft eiser verweerder verzocht om vergoeding van de kosten voor het laten verrichten van een contra-expertise naar de authenticiteit van de door hem in zijn (herhaalde) asielprocedure overgelegde arrestatiebevelen. Bij besluit van 29 januari 2009 heeft verweerder het verzoek afgewezen.
1.2 De voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht (AWB 09/3276 en AWB 09/3275) heeft het door eiser tegen het besluit van 25 augustus 2008 ingestelde beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiser.
1.3 Verweerder heeft de aanvraag van eiser bij besluit van 20 april 2009 opnieuw afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.4 Het geding is behandeld ter zitting van 10 december 2009. Eiser heeft ter zitting bij monde van zijn gemachtigde zijn standpunt toegelicht. Verweerder heeft zich ter zitting niet laten vertegenwoordigen.
Overwegingen
2.1 In geschil is de vraag of de door eiser verschuldigde kosten voor het laten verrichten van een contra-expertise naar de authenticiteit van de door hem in zijn (herhaalde) asielprocedure overgelegde arrestatiebevelen dienen te worden beschouwd als noodzakelijke kosten in de zin van artikel 17 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005).
2.2 Verweerder heeft bij het bestreden besluit de aanvraag om vergoeding van de kosten voor het laten verrichten van een contra-expertise afgewezen. Verweerder heeft, samengevat, aangevoerd dat deze kosten niet noodzakelijk zijn omdat de onderzoeksresultaten van documentenonderzoeken vastgestelde feiten betreffen. Die onderzoeksresultaten zijn op een door de rechter te controleren wijze tot stand gekomen. Naar de mening van verweerder kan de rechter in een asielprocedure, zonder dat een contra-expertise is ingediend, toetsen of het onderzoek juist is verricht, of de vastgestelde feiten op juiste wijze tot stand zijn gekomen en of uit die vastgestelde feiten de juiste conclusie is getrokken. Indien de rechter de vreemdeling volgt, zal de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) opnieuw onderzoek moeten laten verrichten. In de (herhaalde) asielprocedure van eiser is dit gebeurd. Verweerder heeft in het verweerschrift nog gewezen op een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, van 25 november 2009, AWB 09/3201.
2.3 Eiser heeft, samengevat, het volgende aangevoerd. De vergoeding van de kosten ten behoeve van de contra-expertise zijn ten onrechte geweigerd. Eiser heeft bij zijn (herhaalde) asielaanvraag arrestatiebevelen overgelegd. Deze documenten zijn volgens een proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee (KMar) van 27 maart 2008, “met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet opgemaakt en afgegeven door de daartoe bevoegde autoriteiten”. Verweerder heeft eisers (herhaalde) asielaanvraag vervolgens afgewezen omdat de door eiser overgelegde arrestatiebevelen niet worden aangemerkt als nieuw feit of veranderde omstandigheid. Het is aan eiser om in de procedure tegen de afwijzing van zijn (herhaalde) asielaanvraag door middel van het overleggen van een contra-expertise aanknopingspunten naar voren te brengen waardoor twijfel ontstaat aan de juistheid of volledigheid van het proces-verbaal van de KMar. De kosten voor het laten verrichten van zo’n contra-expertise zijn derhalve noodzakelijke kosten in de zin van artikel 17 van de Rva 2005.
2.4 Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, van de Rva 2005 omvat de opvang in een opvangvoorziening in elk geval de betaling van buitengewone kosten.
2.5 Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Rva 2005 kan een asielzoeker een vergoeding ontvangen voor buitengewone kosten, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel g van deze regeling, die hij heeft gemaakt.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel zijn buitengewone kosten noodzakelijke kosten die vanwege hun aard of hoogte in redelijkheid niet geacht kunnen worden door de asielzoeker zelf te worden betaald.
Ingevolge het derde lid van dit artikel worden buitengewone kosten slechts betaald voor zover vooraf door het orgaan aan de asielzoeker toestemming is verleend voor het maken van deze kosten, met uitzondering van kosten die voortvloeien uit noodsituaties waarin geen mogelijkheid bestond tot het verzoeken om toestemming.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel wordt de toestemming, bedoeld in het derde lid, uitsluitend verleend indien en voor zover de kosten noodzakelijk zijn en niet op andere wijze in de betaling kan worden voorzien.
2.6 De rechtbank gaat in deze procedure uit van de volgende feiten. Eiser heeft op 25 augustus 2008 verweerder verzocht om vergoeding van de kosten (€ 360,-) voor het laten verrichten van een contra-expertise naar de authenticiteit van de door hem in zijn (herhaalde) asielprocedure overgelegde arrestatiebevelen. Dit naar aanleiding van het proces-verbaal van bevindingen van de KMar, gedateerd 27 maart 2008. De KMar is na onderzoek van de arrestatiebevelen tot de conclusie gekomen dat de documenten met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet opgemaakt en afgegeven zijn door de daartoe bevoegde autoriteiten. De Staatssecretaris van Justitie heeft, bij besluit van 3 september 2008, de (herhaalde) asielaanvraag van eiser afgewezen omdat, als gevolg van het niet kunnen vaststellen van de authenticiteit van de door eiser overgelegde arrestatiebevelen, er geen sprake is van rechtens relevante nova. In de beroepsprocedure tegen de afwijzing van eisers asielaanvraag heeft de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, nadat het onderzoek ter zitting was gesloten, bij brief van 26 maart 2009 het onderzoek heropend. De aanleiding daarvoor was gelegen in het voorlopig oordeel van de rechtbank dat het proces-verbaal van bevindingen van de KMar niet voldoet aan de eisen van een deskundigenrapport.
2.7 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de kosten voor een contra-expertise in de onderhavige zaak niet noodzakelijk zijn als bedoeld in artikel 17 van de Rva 2005.
Anders dan in de door verweerder aangehaalde uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage van 25 november 2009 is in het geval van eiser de conclusie van de KMar dat de door eiser overgelegde arrestatiebevelen niet zijn opgemaakt en afgegeven door de daartoe bevoegde autoriteiten niet gebaseerd op de vaststelling dat de arrestatiebevelen zelf vals zijn, maar op de stelling dat eiser de documenten niet in zijn bezit kan hebben. De conclusie van de KMar is niet gebaseerd op een vaststelling van feiten, zoals dat er met de documenten is geknoeid. Het betoog van verweerder dat er geen sprake kan zijn van noodzakelijke kosten omdat de rechter, zonder dat een contra-exptertise is ingediend, kan toetsen of uit vastgestelde feiten de juiste conclusie is getrokken gaat dan ook in eisers geval niet op. Juist nu het gaat om een beoordeling van deze documenten -waarvan niet is vastgesteld dat ermee is geknoeid- heeft eiser belang bij een contra-expertise. Immers de rechtbank beoordeelt of het deskundigenbericht op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie verschaft, onder aanduiding - voor zover mogelijk en verantwoord- van de bronnen, waaraan deze is ontleend. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de besluitvorming op asielaanvragen van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. Dit laat onverlet dat niet uitgesloten is dat een andere deskundige op basis van zijn expertise tot een andere conclusie komt, welke conclusie evenzeer kan voldoen aan de te stellen eisen van een deskundigenbericht. De rechtbank kan die beoordeling niet verrichten. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder zich met de gegeven motivering ten tijde van het bestreden besluit niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door eiser verzochte vergoeding voor het laten verrichten van een contra-expertise naar de authenticiteit van de door hem overgelegde arrestatiebevelen geen noodzakelijke kosten zijn in de zin van artikel 17 van de Rva 2005. Dat de rechtbank in zijn uitspraak van 20 augustus 2009 heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris van Justitie zijn besluit, dat de door eiser overgelegde documenten niet als rechtens relevante nieuwe feiten en omstandigheden beschouwd kunnen worden, niet heeft kunnen baseren op de processen-verbaal van de KMar, kan aan het voorgaande niet afdoen. Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld.
Het beroep is dan ook gegrond.
2.8 Gelet op het bovenstaande vernietigt de rechtbank het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.9 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,-).
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- die deze kosten aan eiser moet voldoen.
Aldus vastgesteld door mr. J. Ebbens en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2010.
De griffier:
De rechter:
mr. J. Ebbens
De griffier is verhinderd de Uitspraak te ondertekenen
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover die het beroep betreft, kunnen partijen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
De uitspraak van de rechtbank is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de rechtbank waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.