ECLI:NL:RBSGR:2010:BL4395
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ongewenstverklaring en procesbelang bij verblijfsgat
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 februari 2010 uitspraak gedaan in een geschil over de ongewenstverklaring van eiser, een vreemdeling van Joegoslavische nationaliteit. Eiser had eerder een verblijfsvergunning gekregen, maar deze was op 10 december 2009 ingetrokken, met terugwerkende kracht tot 15 oktober 2005, waardoor hij als ongewenst vreemdeling werd verklaard. Eiser stelde dat er een verblijfsgat was ontstaan van vier dagen, van 22 februari 2007 tot 26 februari 2007, en dat hij belang had bij een oordeel over dit verblijfsgat, omdat dit invloed zou kunnen hebben op zijn toekomstige verblijfsrechten.
De rechtbank overwoog dat, volgens vaste jurisprudentie, een vreemdeling die ongewenst is verklaard geen rechtmatig verblijf kan hebben. Dit betekent dat de vraag of er in het verleden een verblijfsgat is ontstaan, geen procesbelang kan creëren, omdat de beantwoording hiervan niet kan afdoen aan het feit dat eiser ongewenst is verklaard. De rechtbank concludeerde dat eiser geen belang had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, aangezien de ongewenstverklaring nog steeds van kracht was. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk.
De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van het vreemdelingenrecht en de gevolgen van een ongewenstverklaring voor het rechtmatig verblijf van een vreemdeling. De rechtbank gaf aan dat, zelfs als de ongewenstverklaring zou worden vernietigd, eiser alsnog geen recht had op een inhoudelijke beoordeling van het verblijfsgat, omdat dit niet relevant was voor zijn huidige status. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was om de proceskosten te vergoeden, en dat het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.