ECLI:NL:RBSGR:2010:BL6976
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- Poustochkine
- Van Delden
- Meijers
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in moordzaak ex-vrouw door onvoldoende bewijs en grote onzekerheid over tijdstip van overlijden
In de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte, die beschuldigd werd van de moord op zijn ex-vrouw, heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 9 maart 2010 uitspraak gedaan. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. A. Apistola, verscheen ter terechtzitting. De officier van justitie, mr. M.R.N. Mos, eiste een gevangenisstraf van 18 jaar. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er te veel onzekerheid bestaat over het tijdstip van overlijden van het slachtoffer, wat cruciaal is voor de bewijsvoering. De getuigenverklaringen gaven aan dat het slachtoffer op 24 januari 2008 om 07.30 uur nog in leven was, terwijl de verdachte een alibi had vanaf 08.05 uur. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte het feit niet kon hebben gepleegd, omdat hij daarvoor al op weg was naar zijn werk.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen technisch forensisch bewijs was dat de verdachte als dader kon aanwijzen. De schouwarts kon het tijdstip van overlijden niet exact vaststellen, wat leidde tot grote onzekerheid. De rechtbank heeft ook de argumenten van de verdediging over de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en de druk tijdens verhoren verworpen. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden geacht het ten laste gelegde feit te hebben gepleegd, en heeft hem vrijgesproken.
De uitspraak benadrukt het belang van bewijs en de noodzaak voor een duidelijke tijdlijn in strafzaken, vooral in moordzaken waar de vrijheid van een verdachte op het spel staat. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldiging van moord, omdat de bewijsvoering niet voldeed aan de vereiste standaard van redelijke twijfel.