ECLI:NL:RBSGR:2010:BL7139

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
358311 KG ZA 10-143
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot feitelijke overlevering aan Frankrijk in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 maart 2010 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, die in voorlopige hechtenis zat, vorderde dat gedaagde, de Staat der Nederlanden, zou worden verboden tot feitelijke overlevering van eiser aan Frankrijk. Eiser was op 27 oktober 2009 aangehouden op basis van een Europees aanhoudingsbevel in verband met zijn vervolging voor oplichting en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank Amsterdam had eerder op 4 januari 2010 de overlevering van eiser voor oplichting toegestaan, maar geweigerd voor deelname aan een criminele organisatie. Eiser voerde aan dat gedaagde onrechtmatig handelde door tot feitelijke overlevering over te gaan, en dat hij niet betrokken was bij enig strafbaar feit.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek tot aanhouding van de mondelinge behandeling afgewezen, omdat gedaagde gemotiveerd bezwaar had gemaakt. De rechter oordeelde dat eiser voldoende tijd had gehad om transport aan te vragen om bij de zitting aanwezig te zijn. De kern van het geschil was of gedaagde onrechtmatig handelde door tot feitelijke overlevering over te gaan. De voorzieningenrechter concludeerde dat de overlevering op basis van de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam toelaatbaar was en dat er geen nieuwe feiten waren die de overlevering zouden kunnen blokkeren.

De rechter oordeelde verder dat eiser zijn gronden met betrekking tot zijn kennelijke onschuld en betrokkenheid bij de verweten gedragingen niet in de overleveringsprocedure had aangevoerd, en dat deze gronden nu niet in het kort geding konden worden behandeld. De voorzieningenrechter wees de vordering van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de strikte voorwaarden waaronder een kort geding kan worden gevoerd in het kader van overlevering en de noodzaak voor eiser om tijdig zijn verweren aan te voeren in de juiste procedure.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 10 maart 2010,
gewezen in de zaak met zaak- / rolnummer: 358311 / KG ZA 10-143 van:
[eiser],
wonende te [woonplaats], thans verblijvende in de penitentiaire inrichting te [verblijfplaats],
eiser,
advocaat mr. F.G.L. van Ardenne te Rotterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te 's-Gravenhage.
1. Het procesverloop
1.1. Eiser heeft gedaagde op 8 februari 2010 doen dagvaarden om op 3 maart 2010 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op die datum behandeld.
1.2. De advocaat van eiser heeft tijdens de mondelinge behandeling verzocht om een aanhouding van de mondelinge behandeling. Hij heeft daartoe - samengevat - aangevoerd dat zijn verzoek van 3 maart 2010 om 09.33 uur om eiser naar deze rechtbank te transporteren gelet op de korte tijdspanne tot de zitting van 13.30 uur niet meer kon worden ingewilligd, doch dat de aanwezigheid van eiser geboden is in dit kort geding nu hij op de hoogte is van de feitelijke gang van zaken. Gedaagde heeft zich gemotiveerd tegen de verzochte aanhouding verzet.
1.3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek tot aanhouding afgewezen. Daartoe is het volgende redengevend. Als uitgangspunt bij een verzoek tot aanhouding heeft te gelden dat partijen daarover overeenstemming dienen te hebben. Hiervan is geen sprake nu gedaagde tegen de verzochte aanhouding gemotiveerd bezwaar heeft gemaakt. Bovendien komt het voor risico van eiser dat hij zijn verzoek voor transport niet tijdig heeft gedaan nu hij sinds de uitgebrachte dagvaarding van 8 februari 2010 voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om transport aan te vragen teneinde bij de zitting aanwezig te kunnen zijn.
1.4. Vonnis is bepaald op heden.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 3 maart 2010 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Bij arrest van het gerechtshof te Den Haag van 27 november 2002 is aan eiser een maatregel opgelegd ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 94.500,--. Dit arrest is inmiddels onherroepelijk geworden. Eind januari 2010 stond van dit bedrag nog circa € 53.000,-- open.
2.2. Bij Europees aanhoudingsbevel (EAB) van 26 oktober 2009 heeft de procureur de la République de Bordeaux (Frankrijk) om aanhouding en overlevering van eiser verzocht in verband met diens vervolging ter zake van oplichting en deelname aan een criminele organisatie.
2.3. Op 27 oktober 2009 is eiser aangehouden op grond van artikel 21 lid 1 van de Overleveringswet (Olw). De officier van justitie te Amsterdam heeft op 29 oktober 2009 de inverzekeringstelling van eiser bevolen.
2.4. Bij uitspraak van 4 januari 2010 heeft de rechtbank Amsterdam de overlevering van eiser aan Frankrijk toegestaan voor zover dat betrekking heeft op oplichting, en geweigerd voor zover het betrekking heeft op deelname aan een criminele organisatie.
2.5. Bij brief van 4 januari 2010 heeft eiser de officier van justitie te Amsterdam verzocht de beslissing omtrent de tijd en de plaats van de feitelijke overlevering aan te houden in verband met het feit dat er nog een ontnemingmaatregel in Nederland voor tenuitvoerlegging vatbaar is.
2.6. Bij brief van 20 januari 2010 heeft eiser de officier van justitie te Amsterdam verzocht duidelijkheid te verschaffen omtrent het verloop van de voorlopige hechtenis in Frankrijk van de medeverdachte van eiser, de heer [M.] (hierna: [M.]). Daarop heeft gedaagde onder meer mondeling geantwoord dat [M.] na overlevering door een Franse onderzoeksrechter is gehoord en aansluitend onder voorwaarden is geschorst alsmede dat de Franse autoriteiten vasthouden aan het EAB tegen eiser en derhalve aan zijn aanhouding en detentie.
2.7. Met instemming van de landelijk executieofficier is met de Franse autoriteiten de voorlopige terbeschikkingstelling van eiser als bedoeld in artikel 36 Olw overeengekomen. De minister van justitie heeft voorwaarden gesteld aan de terbeschikkingstelling van eiser, waar de Franse autoriteiten op 25 januari 2010 mee hebben ingestemd. De daarbij afgesproken voorwaarden zijn aan eiser bevestigd bij brief van 26 januari 2010.
3. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
3.1. Eiser vordert - zakelijk weergegeven - gedaagde te verbieden tot feitelijke overlevering van eiser over te gaan, althans een zodanige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter in goede justitie meent te behoren.
3.2. Daartoe voert eiser het volgende aan.
Gedaagde handelt onrechtmatig jegens eiser door tot feitelijke overlevering van eiser aan Frankrijk over te gaan. Eiser is op geen enkele wijze betrokken geweest bij enig strafbaar feit. Er is sprake van een civiele kwestie tussen een koper en verkoper van een onroerende zaak welke ten onrechte in de strafrechtelijke sfeer wordt getrokken. Uit het gerechtelijk dossier van de Franse autoriteiten blijkt dat de rol van eiser ten opzichte van die van [M.] naar het oordeel van de Franse autoriteiten volstrekt ondergeschikt, zo niet onbestaand, is geweest. [M.] heeft na zijn overlevering aan Frankrijk slechts een zeer korte tijd in voorlopige hechtenis gezeten waarna deze onder voorwaarden is geschorst, zodat het voor de hand ligt dat ook eiser (onmiddellijk) uit de voorlopige hechtenis zal worden geschorst. Eiser is bereid zich op vrijwillige basis te melden bij de Franse autoriteiten teneinde door de Franse onderzoeksrechter te worden gehoord.
3.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Eiser legt aan zijn vordering ten grondslag dat gedaagde jegens hem onrechtmatig handelt. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter - in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding - tot kennisneming van de vordering gegeven. Eiser is in zijn vordering ook ontvankelijk, nu voor hetgeen hij wil bereiken thans geen andere mogelijkheden - in het bijzonder ook geen strafrechtelijke rechtsgang - ten dienste staan.
4.2. Kern van het geschil betreft de vraag of gedaagde onrechtmatig handelt jegens eiser door tot feitelijke overlevering van eiser over te gaan.
4.3. Vooropgesteld wordt dat bij uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 januari 2010 de overlevering van eiser toelaatbaar is verklaard. Uit artikel 29 lid 1 Olw volgt dat deze uitspraak dadelijk uitvoerbaar is, tenzij er ten aanzien van de opgeëiste persoon een concurrerend uitleverings- of overleveringsverzoek is ontvangen dat in behandeling is genomen. Gesteld noch gebleken is dat hiervan sprake is. Uit het tweede lid van dit artikel volgt verder dat tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam geen gewoon rechtsmiddel openstaat. Ingevolge artikel 35 lid 1 Olw wordt de opgeëiste persoon binnen tien dagen na de uitspraak waarbij de overlevering is toegestaan feitelijk overgeleverd. Op grond van het bepaalde in artikel 36 lid 1 Olw wordt de beslissing omtrent de tijd en plaats van de feitelijke overlevering aangehouden, indien en zolang tegen de opgeëiste persoon een door de Nederlandse rechter tegen hem gewezen strafvonnis nog geheel of ten dele voor tenuitvoerlegging vatbaar is. In een dergelijk geval kan de minister van justitie, na advies van het openbaar ministerie, bepalen dat en onder welke voorwaarden de opgeëiste persoon ten behoeve van diens berechting reeds aanstonds voorlopig ter beschikking van de uitvaardigende justitiële autoriteit kan worden gesteld, aldus het tweede lid van dit artikel.
4.4. Feitelijke overlevering kan op de voet van artikel 35 lid 3 Olw bij wijze van uitzondering achterwege blijven zolang er ernstige humanitaire redenen bestaan die aan de feitelijke overlevering in de weg staan, in het bijzonder zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon niet verantwoord is om te reizen. Nu evenwel niet is gesteld of gebleken dat eiser zich op dit artikellid beroept, kan om deze reden de vordering van eiser niet worden toegewezen.
4.5. Ten aanzien van de door eiser aangevoerde gronden met betrekking tot de kennelijke onschuld van eiser en de mate van betrokkenheid van eiser bij de verweten gedraging geldt dat hij deze reeds in de overleveringsprocedure voor de rechtbank Amsterdam naar voren had moeten brengen. Eiser heeft deze gronden niet in die procedure aan de orde gesteld. Tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 januari 2010 staat geen gewoon rechtsmiddel open. Gelet op het voorgaande kan eiser deze gronden nu niet in dit kort geding aan de orde stellen. Ten aanzien van het betoog van eiser dat de gang van zaken met betrekking tot de overlevering van [M.] aan Frankrijk en de schorsing van diens voorlopige hechtenis door de Franse rechter als een nieuw feit ter zake van de betrokkenheid van eiser moet worden beschouwd, wordt geoordeeld dat de beoordeling van deze kwestie is thans voorbehouden aan de Franse rechter. Dit zou slechts anders zijn indien zou blijken dat de opgeëiste persoon door de uitlevering het risico zou lopen te worden blootgesteld aan een flagrante inbreuk op enig hem ingevolge artikel 6 EVRM toekomend recht. In deze zaak is gesteld noch aannemelijk geworden dat er sprake zou kunnen zijn van een zodanig risico, zodat ook dit verweer niet kan leiden tot toewijzing van de vordering van eiser.
4.6. Met betrekking tot de toegezegde bereidheid van eiser om zich vrijwillig bij de Franse autoriteiten te melden teneinde door de Franse onderzoeksrechter te worden gehoord, is de voorzieningenrechter met gedaagde van oordeel dat het niet aan de officier van justitie is maar aan de uitvaardigende autoriteit om te bezien of daarover afspraken met eiser zijn te maken en of daarmee het EAB kan worden ingetrokken of geschorst.
4.7. Nu gesteld noch gebleken is dat de voorlopige terbeschikkingstelling op andere gronden geen doorgang zou moeten kunnen vinden, leidt dat tot het oordeel dat voorshands niet is gebleken dat gedaagde onrechtmatig handelt jegens eiser door tot feitelijke overlevering van eiser over te gaan. De vordering zal daarom worden afgewezen.
4.8. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.079,--, waarvan
€ 816,-- aan salaris advocaat en € 263,-- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2010.
mvw