ECLI:NL:RBSGR:2010:BL7342

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/1351
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 januari 2010 uitspraak gedaan in een geschil over onrechtmatige bewaring van een vreemdeling. De eiser, van Nigeriaanse nationaliteit, was in bewaring gesteld van 16 december 2009 tot 26 januari 2010. De rechtbank oordeelde dat de bewaring onrechtmatig was, omdat de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, onvoldoende voortvarend had gehandeld. De rechtbank stelde vast dat de verweerder pas op 14 januari 2010 een claim had gelegd bij de Italiaanse autoriteiten, terwijl er al eerder, op 15 december 2009, een dringende noodzaak was om dit te doen. De rechtbank oordeelde dat de vertraging in de uitzettingshandelingen van de verweerder de onrechtmatigheid van de bewaring heeft veroorzaakt.

De rechtbank wees het beroep van de eiser gegrond en kende een schadevergoeding toe van € 80,-- per dag voor de onterechtelijke vrijheidsontneming, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 3120,--. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om de schadevergoeding te matigen, ondanks het feit dat de eiser pas op 12 januari 2010 een vervolgberoep had ingesteld. De rechtbank vond dat de eiser niet eerder op de hoogte kon zijn van de uitzettingshandelingen van de verweerder, en dat hij binnen een maand na de laatste uitspraak het beroep had ingesteld. De rechtbank veroordeelde de Staat der Nederlanden tot betaling van de schadevergoeding en de kosten van rechtsbijstand, die op € 874,-- waren begroot.

De uitspraak benadrukt het belang van voortvarend handelen door de overheid in vreemdelingenzaken en de gevolgen van onrechtmatige bewaring. De rechtbank concludeerde dat de verweerder in deze zaak in het ongelijk was gesteld en dat de eiser recht had op schadevergoeding voor de onrechtmatige vrijheidsontneming.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 10 / 1351
V-nr:
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 27 januari 2010
in het geding tussen:
eiser [naam], van (gestelde) Nigeriaanse nationaliteit,
gemachtigde: mr. J. van Appia, advocaat te Amsterdam
en:
de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. D. Bozanovic, werkzaam bij de Immigratie en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2010. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep gegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding toe. De rechtbank veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 80,-- per dag dat eiser in het Huis van Bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, te weten van 16 december 2009 tot 26 januari 2010 derhalve in totaal 39 x € 80,-- in totaal € 3120,-- (zegge: eenendertighonderd en twintig euro), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiser. De rechtbank veroordeelt verweerder als in het ongelijk gestelde partij in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 874,-- als kosten van verleende rechtsbijstand, te betalen aan de griffier van deze rechtbank.
Motivering
Niet in geschil is dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld en ook de rechtbank is dat oordeel toegedaan. In haar uitspraak van 15 december 2009 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam overwogen dat verweerder tot die datum voldoende voortvarend handelde, maar heeft verweerder wel te verstaan gegeven dat zo snel mogelijk een Dublinclaim bij de Italiaanse autoriteiten moest worden gelegd. Eerst op 14 januari 2010 heeft verweerder een claim gelegd bij voornoemde autoriteiten. Nu verweerder voorts anderszins geen uitzettingshandelingen heeft verricht na 15 december 2009, is de rechtbank van oordeel dat verweerder vanaf 15 december 2009 onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
Anders dan verweerder heeft verzocht, ziet de rechtbank geen aanleiding om de verzochte schadevergoeding te matigen. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er geen verband tussen de reden van onrechtmatigheid van de bewaring en eventueel handelen dan wel nalaten van eiser daarbij.
Een reden tot matiging zou voorts kunnen liggen in het onnodig laat instellen van een (vervolg)beroep. Verweerder heeft in dat verband gewezen op het door eiser eerst op 12 januari jl. instellen van onderhavig vervolgberoep. Anders dan verweerder ziet de rechtbank ook hierin geen reden om tot matiging over te gaan. In het door verweerder gehanteerde systeem raakt een vreemdeling eerst na het instellen van een (vervolg)beroep (volledig) op de hoogte van de door verweerder ondernomen uitzettingshandelingen. In het onderhavige geval kon eiser niet eerder dan na het instellen van het beroep op de hoogte raken van het feit dat verweerder pas op 14 januari 2010 een claim had gelegd. Nu eiser voorts binnen een maand na de laatste uitspraak onderhavig beroep heeft ingesteld, kan niet worden gezegd dat eiser op dit vlak heeft nagelaten schadebeperkend te handelen.
De door verweerder aangehaalde uitspraak van 25 april 2005 van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (LJN: AT6202) maakt het voorgaande niet anders. Deze uitspraak betreft een andere situatie.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
H.C. Hagen
griffier
mr. R.H.G. Odink
voorzitter
afschrift verzonden op:
Conc.: HH
Bp:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.