ECLI:NL:RBSGR:2010:BL7902

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
360955 - KG ZA 10-309
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. Th. Nijhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot onmiddellijke invrijheidstelling en beoordeling van onrechtmatige detentie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 maart 2010 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser vorderde om onmiddellijk in vrijheid te worden gesteld. Eiser was eerder door de politierechter te Zwolle-Lelystad veroordeeld tot een werkstraf en een schadevergoedingsmaatregel, die door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) werd uitgevoerd. Eiser stelde dat hij onrechtmatig in vervangende hechtenis was genomen, omdat hij niet was gewaarschuwd over de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het CJIB conform de Aanwijzing executie straffen en maatregelen had gehandeld. Eiser had geen vaste woon- of verblijfplaats en had nagelaten om een juist adres aan te geven. De rechter benadrukte dat het wettelijke stelsel vereist dat een veroordelende beslissing van de strafrechter moet worden uitgevoerd, en dat het CJIB in deze een ruime beleidsvrijheid heeft. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van onrechtmatig handelen door het CJIB, en wees de vorderingen van eiser af.

Eiser werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van veroordeelden om hun adresgegevens bij te houden en de gevolgen van het ontbreken van een bekend adres voor de uitvoering van strafmaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 12 maart 2010,
gewezen in de zaak met zaak- / rolnummer: 360955 / KG ZA 10-309 van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. A.S. ten Doesschate te Zwolle,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie),
zetelende te ’s-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. E.G. Fels te ’s-Gravenhage.
1. De procedure
Eiser heeft gedaagde op 8 maart 2010 doen dagvaarden om op 11 maart 2010 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op die datum behandeld en er is op 12 maart 2010 door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 11 maart 2010 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Eiser is op 29 mei 2009 door de politierechter te Zwolle-Lelystad wegens valsheid in geschrifte en verduistering veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren en tot betaling van een bedrag van € 15.000,- aan de benadeelde partij. Tevens is een maatregel van schadevergoeding voor dat bedrag opgelegd, te vervangen door 110 dagen hechtenis.
2.2. Op 21 januari 2010 is voormelde uitspraak van de politierechter aan eiser uitgereikt. De uitspraak is op 5 februari 2010 onherroepelijk geworden.
2.3. Het openbaar ministerie heeft hierna de zaak voor de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel overgedragen aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB).
2.4. Paragraaf 10.1 van de Aanwijzing executie straffen en maatregelen (hierna: de Aanwijzing) luidt - voorzover hier van belang - als volgt:
“Vrijheidsstraffen, voorwaardelijke invrijheidsstellingen, taakstraffen, geldboetes, schadevergoedingsmaatregelen en onttrekkers aan detentie
Vrijheidsstraffen, geheel of gedeeltelijk herroepen voorwaardelijke invrijheidstellingen, geldboetevonnissen, geldboetes opgelegd bij strafbeschikking waarvoor een machtiging tot gijzeling is verleend en schadevergoedingsmaatregelen van veroordeelden zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland worden na registratie en adresverificatie door het CJIB rechtstreeks ter signalering aangeboden aan de Dienst Nationale Recherche Informatie van het KLPD ter opname in het OPS (opsporingsregister, vzr).
(….)”
2.5. In een door gedaagde overgelegd overzicht van de gemeentelijke basisadministratie (GBA) is vermeld dat eiser vanaf 8 september 2009 geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Vanaf 26 februari 2010 is hij ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats].
2.6. Op 23 februari 2010 is eiser in verzekering gesteld voor een andere zaak, die niet in verband stond met de onder 2.1 genoemde zaak. Vanaf 26 februari 2010 legt het CJIB de vervangende hechtenis, gekoppeld aan de onder 2.1 vermelde schadevergoedingsmaatregel, ten uitvoer.
3. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
2.1. Eiser vordert – zakelijk weergegeven – gedaagde te bevelen om hem onverwijld na dit vonnis, dan wel binnen een nader vast te stellen korte termijn, in vrijheid te doen stellen en gedaagde bij wijze van voorschot te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding van
€ 80,- per dag voor iedere dag dat hij zich ten onrechte in vervangende hechtenis heeft bevonden en/of zal bevinden.
2.2. Daartoe voer eiser kort samengevat het volgende aan.
Eiser is op geen enkele wijze verzocht de schadevergoeding te voldoen. Evenmin is hij gewaarschuwd dat bij niet-betaling de vervangende hechtenis ten uitvoer zou worden gelegd. Het CJIB had op grond van het bepaalde in de Aanwijzing ten minste een aanschrijving en eventueel aanmaningen moeten versturen aan eiser alvorens tot executie van de vervangende hechtenis over te gaan. Het feit dat eiser niet in de GBA was ingeschreven, betekent niet dat het CJIB geen inspanning zou behoeven te leveren om betaling te verkrijgen en/of dat het CJIB eiser niet schriftelijk zou behoeven te waarschuwen. Het ontbreken van een GBA-adres betekent niet per definitie dat geen sprake zou zijn geweest van een bekende woon- of verblijfplaats. In eisers geval was wel sprake van een bij het CJIB bekend adres. Het CJIB heeft immers op 29 september 2009 en op 1 maart 2010 aan eiser aanmaningen gestuurd tot betaling van verkeersboetes met als adres [adres] te [woonplaats].
De advocaat van eiser heeft op 26 februari 2010 overleg gevoerd met een medewerkster van het CJIB. Deze medewerkster heeft aanvankelijk toegezegd dat het bevel vervangende hechtenis zou worden ingetrokken, zodra eiser zich zou hebben ingeschreven in de GBA. Eiser is vervolgens op dezelfde dag ingeschreven in de GBA. De medewerkster heeft echter daarna meegedeeld dat zij het bevel niet zou intrekken. Dit is in strijd met het vertrouwensbeginsel.
Het CJIB had bovendien de mogelijkheid van verhaal moeten onderzoeken. In de onderhavige zaak is een auto in beslag genomen. Onderzocht had moeten worden of die auto kon worden geëxecuteerd.
Het CJIB heeft geen redelijke inspanning verricht om betaling te verkrijgen. Dat geldt temeer nu het vonnis pas drie weken vóór de tenuitvoerlegging onherroepelijk is geworden. De vrijheidsbeneming van eiser is daarom onrechtmatig. Als gevolg daarvan lijdt eiser schade. Eiser heeft derhalve een spoedeisend belang bij zijn vordering.
3.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Vooropgesteld wordt dat in het wettelijke stelsel besloten ligt dat een veroordelende beslissing van de strafrechter waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen mag maar ook moet worden ten uitvoer gelegd. In opdracht van het openbaar ministerie is het CJIB belast met de executie van onder meer schadevergoedingsmaatregelen.
4.2. Uit artikel 561 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) volgt dat een vonnis zo spoedig mogelijk ten uitvoer wordt gelegd. Uit artikel 561 lid 4 Sv volgt verder dat een schadevergoedingsmaatregel in ieder geval binnen twee jaar en drie maanden na de dag waarop het vonnis voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, moet zijn voldaan. De wijze waarop het CJIB deze maatregelen ten uitvoer legt, is neergelegd in de Aanwijzing. Het CJIB heeft in deze een ruime beleidsvrijheid, wat meebrengt dat de voorzieningenrechter in kort geding de beslissingen die het CJIB in dit verband neemt in beginsel slechts marginaal kan toetsen.
4.3. Partijen verschillen van mening over de vraag of het CJIB in overeenstemming met de Aanwijzing heeft gehandeld. Gedaagde heeft aangevoerd dat de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis niet onrechtmatig is jegens eiser. Eiser had er zorg voor moeten dragen dat van hem steeds een juist GBA-adres bekend was. Eiser heeft dit echter nagelaten. Aangezien van eiser geen GBA-adres meer bekend was, is hij overeenkomstig het bepaalde in de Aanwijzing opgenomen in het opsporingsregister, waardoor er geen succesvolle innings- en incassofase plaatsvindt, aldus gedaagde. Partijen verschillen vervolgens in het bijzonder van mening over de vraag of bij het CJIB een feitelijk adres van eiser bekend was, op welk adres hij had moeten worden aangeschreven.
4.4. In paragraaf 10.1 van de Aanwijzing staat vermeld dat veroordeelden zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland na adresverificatie in het opsporingsregister worden opgenomen. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat er weliswaar geen GBA-adres van hem voorhanden was bij het CJIB, maar dat wel sprake was van een bij het CJIB bekend adres, te weten de [adres] te [woonplaats], aangezien het CJIB naar dit adres verkeersboetes en aanmaningen ter attentie van eiser heeft gezonden. Volgens eiser had het CJIB hem op dit adres moeten aanschrijven ter zake van de schadevergoedingsmaatregel. Gedaagde heeft hierop onweersproken aangevoerd dat eiser niet heeft gereageerd op een verkeersboete die aan hem op 13 juli 2009 naar het door hem bij de staande houding opgegeven adres aan de [adres] te [woonplaats] is verzonden, noch op de aanmaningen die daarna aan hem op dit adres zijn verstuurd. Als gevolg daarvan kon het CJIB er niet op vertrouwen dat eiser inderdaad op dit adres bereikbaar was, aldus gedaagde. Voorts heeft gedaagde erop gewezen dat eiser op de akte van uitreiking van de uitspraak van de politierechter van 21 januari 2010 heeft aangegeven geen bekende woon- of verblijfplaats te hebben. Tegen deze achtergrond wordt geoordeeld dat van het CJIB niet behoefde te worden verwacht dat het verdere inspanningen had moeten verrichten om de schadevergoedingsmaatregel te incasseren, zoals eiser heeft betoogd. In het bijzonder hoefde het CJIB eiser niet aan te schrijven op het door eiser genoemde adres in [woonplaats]. De stelling van eiser dat de uitreiking van de uitspraak door de politie is verricht en dat eiser redenen kan hebben om zijn adres niet aan de politie te melden, maakt dit niet anders. Bij voormeld oordeel wordt mede in aanmerking genomen dat het niet hebben van een GBA-adres volgens vaste jurisprudentie in de risicosfeer valt van de veroordeelde.
Gelet op het voorgaande wordt eiser derhalve niet gevolgd in zijn stelling dat het CJIB zich onvoldoende heeft gekweten van zijn verplichting om te trachten betaling te verkrijgen, alvorens tot incasso van de schadevergoedingsmaatregel over te gaan. Voormeld oordeel houdt tevens in dat eiser niet wordt gevolgd in zijn stelling dat het CJIB hem eerst schriftelijk had moeten waarschuwen dat de vervangende hechtenis ten uitvoer zou worden gelegd.
4.5. Eiser heeft daarnaast een beroep gedaan op een toezegging van een medewerkster van het CJIB om het bevel vervangende hechtenis in te trekken, zodra eiser zou zijn ingeschreven in de GBA. Gedaagde heeft betwist dat deze toezegging door de medewerkster is gedaan en, voor zover de advocaat van eiser deze indruk zou hebben gekregen, moet deze indruk volgens gedaagde in een tweede gesprek met een andere medewerker zijn gecorrigeerd. Eiser heeft hierop zijn stelling niet nader onderbouwd. Niet aannemelijk is derhalve dat eiser erop mocht vertrouwen dat het bevel vervangende hechtenis zou worden ingetrokken.
4.6. Eiser heeft nog aangevoerd dat het CJIB, alvorens te executeren, had moeten onderzoeken of de onder eiser in beslag genomen auto kon worden geëxecuteerd. Gedaagde heeft echter onweersproken aangevoerd dat het CJIB deze auto niet had mogen verkopen ter aflossing van (een gedeelte van) de schadevergoedingsmaatregel, omdat de auto in beslag is genomen tot bewaring van het recht van verhaal voor een door de rechter op te leggen ontnemingsmaatregel.
4.7. Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat het CJIB in redelijkheid tot executie van de vervangende hechtenis kon overgaan. Van onrechtmatig handelen is derhalve geen sprake. De vorderingen van eiser moeten daarom worden afgewezen.
4.8. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.079,--, waarvan
€ 816,-- aan salaris advocaat en € 263,-- aan griffierecht;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Th. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2010.
evm