ECLI:NL:RBSGR:2010:BL8621

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/6536
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.W. Sentrop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanspraak van een beroepsmilitair op verlengingspremie en rechtsbeginselen

In deze zaak gaat het om de aanspraak van een beroepsmilitair, sergeant der eerste klasse, op een verlengingspremie na meerdere verlengingen van zijn aanstelling voor bepaalde tijd. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 10 maart 2010 uitspraak gedaan in het geschil tussen de eiser en de staatssecretaris van Defensie, die als verweerder optreedt. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris, waarin een fout was gemaakt bij de toekenning van de verlengingspremie. Het bedrag was ten onrechte vastgesteld op € 8.261,-- bruto, terwijl het juiste bedrag € 826,-- bruto zou zijn. De eiser had eerder een premie van € 11.350,-- ontvangen voor een eerdere verlenging en ging ervan uit dat hij recht had op een vergelijkbaar bedrag voor de huidige verlenging. Hij had navraag gedaan bij de steller van het verlengingsbesluit, maar de juistheid van het premiebedrag werd niet ontkracht. De rechtbank oordeelde dat de correctie door de staatssecretaris niet in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat de eiser had moeten weten dat het aanvankelijk toegekende bedrag onjuist was. De rechtbank verwierp ook het beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat de eiser niet voldoende had aangetoond dat hij gerechtvaardigd op de eerdere mededeling had kunnen vertrouwen. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3, enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/6536 MAW
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[A], wonende te [plaats], eiser,
gemachtigde mr. M.M. van Breet,
en
de staatssecretaris van Defensie, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Bij besluit van 14 oktober 2004 heeft de toenmalige Bevelhebber der Landstrijdkrachten de tijdelijke aanstelling van eiser voor een bepaalde tijd, van 30 augustus 2006 tot en met 31 oktober 2007, verlengd.
Bij dat besluit is tevens aan eiser medegedeeld dat hij op grond van artikel 4 van de Regeling aanstellingspremies militairen 1999 aanspraak had op een verlengingspremie van € 8.261,-- bruto.
Bij brief van 20 februari 2008 heeft verweerder eiser medegedeeld dat het bedrag van de verlengingspremie als gevolg van een typefout ten onrechte is gesteld op € 8.261,-- bruto. Het juiste bedrag is € 826,-- bruto. Laatstgenoemd bedrag is aan eiser uitbetaald.
Tegen dat besluit heeft eiser op 18 februari 2008 bij verweerder bezwaar gemaakt. Bij brief van 19 maart 2008 zijn de gronden van het beroep aangevuld. Op 15 april 2008 is eiser namens verweerder op zijn bezwaar gehoord.
Bij besluit van 23 juli 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dat besluit heeft eiser bij brief van 2 september 2008 bij de rechtbank beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend alsmede een verweerschrift, gedateerd 5 maart 2009.
Het beroep is op 2 februari 2010 op zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde, mr. drs. A.J. Verdonk.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank staat in dit beroep voor de vraag of het bestreden besluit, gelet op de daartegen aangevoerde beroepsgronden, in rechte stand kan houden.
2. Eiser, sergeant der eerste klasse bij het beroepspersoneel voor bepaalde tijd (hierna: BBT), heeft aangevoerd dat er binnen het schoolbataljon waar hij in oktober 2004 was geplaatst een groot tekort aan instructeurs bestond. In verband daarmee is zijn aanstelling enige keren verlengd. Op grond van deze verlenging had eiser aanspraak op een verlengingspremie. In verband met een eerdere verlenging van zijn dienstverband over de periode van 29 januari 2001 tot en met 28 januari 2004 heeft eiser een premie van € 11.350,-- (fl. 25.000,--) ontvangen. In dat licht achtte eiser het niet onwaarschijnlijk dat hij voor de thans aan de orde zijnde verlenging aanspraak zou hebben op een premie van € 8.621,--. Zekerheidshalve heeft eiser bij de steller van het verlengingsbesluit van 14 oktober 2004, mevrouw [B], navraag gedaan naar de juistheid van het vermelde premiebedrag. Zij heeft daarop de juistheid van dat bedrag niet ontkracht. Eerst ruim drie jaar later, bij besluit van 20 februari 2008, is verweerder overgegaan tot rectificatie van eisers financiële aanspraak. Eiser beroept zich op het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser kennis had kunnen nemen van het premiebedrag waarop hij onder de toen geldende regeling aanspraak had. Verlengingspremies verschillen van jaar tot jaar, zodat eerder ontvangen premies niets zeggen over de aanspraak op premie in een latere periode.
Navraag bij mevrouw [B] heeft geleerd dat zij verzoekers om informatie over hun financiële aanspraken doorverwijst naar de afdeling militaire personeelszaken. Eiser heeft daarom geen gerechtvaardigd beroep op het vertrouwensbeginsel gedaan.
Tenslotte is verweerder van oordeel dat hem de bevoegdheid toekomt een duidelijke fout als hier aan de orde te corrigeren zonder in strijd te komen met het rechtszekerheidsbeginsel.
4. De rechtbank gaat, op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, uit van de volgende feiten.
Eiser heeft een aanstelling als beroepsmilitair voor bepaalde tijd. Hij heeft enkele keren ingestemd met een verlenging van zijn aanstelling, waarbij hij na afloop van de periode van de verlenging in aanmerking kwam voor een verlengingspremie. De aanspraak op een verlengingspremie was per periode verschillend, omdat er steeds andere regelingen van kracht waren, waarin de aanspraak op een verlengingspremie was geregeld.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1 Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder in het verlengingsbesluit van 14 oktober 2004 een fout heeft gemaakt, waarbij het premiebedrag waarop eiser aanspraak had te hoog is vastgesteld. Het brondocument aan de hand waarvan genoemd besluit is opgesteld is door verweerder niet achterhaald. Vermoed wordt dat een komma na het juiste premiebedrag als het cijfer 1 is gelezen; aldus zou het te hoge bedrag kunnen worden verklaard.
Eiser stelt zich echter op het standpunt dat verweerder op grond van het vertrouwens- en het rechtszekerheidsbeginsel niettemin gehouden is het hogere bedrag aan hem uit te betalen.
5.2 Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (uitspraken van 19 juli 2001, LJN: AB3125 en van 27 november 2003, LJN: AN9836) komt aan een bestuurs-orgaan in beginsel de bevoegdheid toe een gemaakte fout te herstellen, mits het daartoe strekkende besluit niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en ook overigens geen sprake is van strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of enig algemeen rechtsbeginsel.
5.3 De rechtbank is van oordeel dat in het geval van eiser geen sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel of het rechtszekerheidsbeginsel.
5.4 Allereerst geldt het algemene uitgangspunt dat een ambtenaar zich niet met vrucht op onbekendheid met een voor hem geldende wettelijke regeling kan beroepen. Op eiser rustte dan ook de verplichting om, in geval van twijfel aan de juistheid van de hoogte van de verlengingspremie in het besluit van 14 oktober 2004, daarover informatie in te winnen bij verweerder. Eiser stelt dat hij eenmaal persoonlijk informatie heeft ingewonnen bij mevrouw [B] en door haar is gerustgesteld ten aanzien van de hoogte van het hem toekomende bedrag. De rechtbank kan evenwel niet uitgaan van eisers lezing, omdat deze bij navraag door verweerders gemachtigde door mevrouw [B] niet is bevestigd. Zij heeft desgevraagd aangegeven dat zij verzoekers om informatie doorverwijst naar de afdeling militaire personeelszaken. Eiser heeft ter zitting aangegeven daarmee destijds geen contact te hebben gehad.
5.5 De thans in geding zijnde verlengingspremie is geregeld in artikel 3, eerste lid, onder b van de Premieregeling en aanvullende voorzieningen beroepsmilitairen van de krijgsmacht (hierna: Premieregeling).
Dat artikel luidde als volgt:
1. Aan een militair die voor een bepaalde tijd is aangesteld bij het beroepspersoneel wordt bij ministeriële regeling een premie toegekend:
a. (...);
b. nadat hij in voorkomend geval een verlengde verplichting heeft volbracht;
c. (...).
Ter uitvoering van de aangehaalde bepaling is vastgesteld de Regeling aanstellingspremie militairen 1999 (hierna: de Regeling).
Artikel 3 van de Regeling luidt als volgt:
1. De militair die behoort tot een categorie personeel, genoemd in de bijlagen 2 en 3 bij deze regeling, heeft aanspraak op een aanstellingspremie.
2. De aanstellingspremie bedraagt het in de bijlagen 2 en 3 bij deze regeling voor de betreffende categorie personeel vastgestelde bedrag dat correspondeert met de aanstellingsduur van de betrokken militair.
5.6 Eiser had destijds de rang van sergeant en was als BBT'er bij verlenging van zijn aanstelling jonger dan 30 jaar. Volgens de tabel KL/KLu/Kmar in bijlage 2 bij de Regeling gold voor eiser in 2004 een rekenpremie per maand van € 59,--. De thans in geding zijnde verlenging van eisers aanstelling omvatte een periode van 14 maanden. De hem toekomende premie bedroeg derhalve 14 x € 59,-- = € 826,--. Kennisneming van de voor hem geldende regeling had eiser derhalve aanstonds kunnen leiden tot het juiste premiebedrag waarop hij aanspraak had.
Eisers aanstelling is gedurende drie aaneengesloten periodes verlengd. In elke periode gold een ander premiebedrag:
- 29 januari 2001 tot en met 31 januari 2004: € 315,-- per maand;
- 29 januari 2004 tot en met 29 augustus 2006: € 64,52 per maand;
- 30 augustus 2006 tot en met 31 oktober 2007: € 59,-- per maand.
Het ten onrechte bij besluit van 14 oktober 2004 aan eiser toegekende bedrag van € 8.261,-- zou tot een maandpremie van € 590,07 (€ 8.261,-- : 14) hebben geleid. Reeds aanstonds is duidelijk dat een dergelijk premiebedrag redelijke grenzen verre te buiten gaat, zodat de aanvankelijke toekenning niet juist kon zijn. Nu dit maandbedrag op eenvoudige wijze kan worden berekend, evenals de eerder aan eiser toegekende maandbedragen, mocht eiser niet zonder meer afgaan op de mededeling van mevrouw [B], zelfs als deze, zoals eiser stelt, de juistheid van het aanvankelijk toegekende bedrag heeft bevestigd. Eiser kan zich daarom niet met vrucht op het vertrouwensbeginsel beroepen.
5.7 Het gegeven dat verweerder de onjuiste toekenning eerst na ruim drie jaar gecorrigeerd heeft levert naar het oordeel van de rechtbank geen strijd op met het rechtszekerheids-beginsel. Nu de aanspraak op de aan eiser toekomende premie eerst na afloop van de verlengingsperiode ontstond en werd uitbetaald, lag het voor de hand dat de onjuistheid van het toegekende bedrag eerst ten tijde van de uitbetaling aan het licht zou komen. Nu eiser van aanvang af had moeten weten dat de toekenning niet juist kon zijn, levert de late correctie van de aanspraak geen strijd op met het rechtszekerheidsbeginsel.
6. Gelet op de voorgaande overwegingen moet het beroep ongegrond worden verklaard.
7. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.W. Sentrop, in tegenwoordigheid van de griffier
mr. A.P.J. Heesen.
Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep