RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Middelburg
AWB nummer: 09/24930
V-nummer: [xxx]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht
[Naam],
eiser,
gemachtigde mr. M. Kalle,
advocaat te Middelburg,
de Staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde mr. drs. M.F. van der Lubbe,
medewerker bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Eiser is geboren op [1961] en bezit de Belgische nationaliteit. Bij besluit van 5 november 2008 heeft verweerder het verblijfsrecht van eiser op grond van de Richtlijn 2004/38/EG (hierna: de Richtlijn) beëindigd en is eiser ongewenst verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (verder: Vw 2000).
Het hiertegen ingediende bezwaar is bij besluit van 15 juni 2009 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Het beroep is op 8 februari 2010 behandeld ter zitting. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
1. Ingevolge artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 kan een vreemdeling ongewenst worden verklaard indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd dan wel hem terzake de maatregel als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd.
In artikel 27, tweede lid, van de Richtlijn is bepaald dat de om redenen van openbare orde of openbare veiligheid genomen maatregelen in overeenstemming moeten zijn met het evenredigheidsbeginsel en uitsluitend gebaseerd zijn op het gedrag van betrokkene. Strafrechtelijke veroordelingen vormen als zodanig geen reden voor deze maatregelen. Het gedrag moet een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen. Motiveringen die los staan van het individuele geval of die verband houden met algemene preventieve redenen mogen niet worden aangevoerd.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (verder: EVRM) heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid en de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser op goede gronden ongewenst is verklaard. Verweerder verwijst daartoe naar een veroordeling van eiser tot 16 jaren gevangenisstraf wegens gepleegde misdrijven door het gerechtshof te ’s-Gravenhage bij arrest van 25 oktober 2007. Op grond van deze veroordeling is geoordeeld dat het persoonlijk gedrag van eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor het fundamentele belang van de samenleving vormt. Verweerder stelt voorts dat niet is gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden op grond waarvan toch aanleiding bestaat de ongewenstverklaring achterwege te laten. Volgens verweerder is eisers ongewenstverklaring niet in strijd met artikel 8 van het EVRM.
3. Eiser stelt dat er wel bijzondere feiten en omstandigheden aanwezig zijn om de ongewenstverklaring achterwege te laten, en dat er wel strijd is met artikel 8 van het EVRM. Eiser stelt dat zijn persoonlijk belang om contacten met zijn kinderen te onderhouden zwaarder dient te wegen dan het algemene belang. Eiser heeft gedurende 9 jaren in Sas van Gent gewerkt. Eiser wenst weer in Nederland te gaan werken. Dat is onmogelijk vanwege de ongewenstverklaring. Eiser heeft er recht en (onder meer financieel) belang bij om weer in Nederland zijn werk uit te oefenen. Verder heeft eiser in Nederland pensioen opgebouwd. Hij dient Nederland te kunnen betreden om zijn recht op het pensioen – indien nodig – te ontvangen. Eiser heeft een blanco strafblad in België en in Nederland, behoudens de ene veroordeling waarvoor hij thans gedetineerd is. Hij heeft zich verder altijd aan de wet gehouden en zal dat ook blijven doen. Eiser vormt geen gevaar en dat is ook verder nimmer aangetoond. Voor de onderbouwing van het gevaar is naar de mening van eiser gebruik gemaakt van veronderstellingen.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. De rechtbank stelt vast dat het besluit van 5 november 2008 twee onderdelen bevat, de beëindiging van het verblijfsrecht op grond van de Richtlijn en de ongewenstverklaring. Ter zitting heeft eiser desgevraagd verklaard dat de beroepsgronden tevens zijn gericht tegen de beëindiging van het verblijfsrecht van eiser. Voor zover het beroep van eiser kan worden geacht tevens te zijn gericht tegen de beëindiging van het verblijfsrecht, overweegt de rechtbank dat daartegen in bezwaar geen gronden zijn ingebracht. Nu dit een besluitonderdeel betreft, heeft dat ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht tot gevolg dat het beroep voor zover gericht tegen de beëindiging van het verblijfsrecht van eiser, niet-ontvankelijk is.
5. De rechtbank stelt verder vast dat eiser door het gerechtshof te ’s-Gravenhage bij arrest van 25 oktober 2007 is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 16 jaren wegens moord, twee pogingen tot moord, bedreiging en belaging. Deze veroordeling is op 9 november 2007 onherroepelijk geworden. Niet in geschil is dat met deze veroordeling van eiser is voldaan aan de voorwaarden voor ongewenstverklaring zoals opgenomen in artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. In geschil is of het gedrag van eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. De strafrechtelijke veroordeling als zodanig vormt geen reden voor de maatregel tot ongewenstverklaring. De overwegingen met betrekking tot de strafmaat, die zien op de persoon van eiser, naar het oordeel van de rechtbank echter wel. De rechtbank acht in dit kader de volgende rechtsoverweging uit het voornoemde arrest van het Gerechtshof van belang (pagina 18, eerste alinea):
"De maat voor verdachtes handelen was aldus het eenzijdig doorzetten van zijn eigen gelijk, hetgeen is geculmineerd in de buitengewoon morbide en excessieve delicten van 15 september 2005. Het hof acht de verdachte dienaangaande slechts enigszins verminderd toerekeningsvatbaar. Uit de verklaringen van de verdachte in de loop van de strafrechtelijke procedure blijkt hier en daar wel geleidelijk aan van enige spijt, maar niet ten aanzien van de moord op zijn schoonmoeder, terwijl de verdachte zich mede blijkens de door hem geschreven brieven nog steeds dwingend zo niet dreigend tegenover zijn inmiddels ex-vrouw en haar naaste omgeving opstelt. Afgezien van het gruwelijke en schokkende karakter van de bewezenverklaarde feiten, in het bijzonder die van 15 september 2005, baart de onverbeterlijkheid van verdachte's houding het hof ernstige zorgen. Het hof is dan ook van oordeel dat een gevangenisstraf van lange duur een passende reactie vormt, zowel vanuit vergeldingsoogpunt als vanuit speciale preventie ten aanzien van verdachte's ex-vrouw en zijn uit haar geboren kinderen.”
De rechtbank neemt verder in aanmerking de mutatieformulieren van de regiopolitie Zeeland van 3 december 2007, waaruit blijkt dat eiser vanuit de gevangenis brieven aan zijn ex-vrouw heeft gestuurd waarin onder meer staat dat hij zich de rol van eigenaar van het graf van het vermoorde slachtoffer toeeigent en waarin hij aankondigt dat hij als eigenaar van dat graf ten gepaste tijde het nodige zal ondernemen.
6. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank kunnen concluderen dat eiser gelet op zijn persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor het fundamenteel belang van de samenleving vormt.
7. Ten aanzien van het beroep van eiser op artikel 8 van het EVRM dient beoordeeld te worden of een redelijk evenwicht (fair balance) is bereikt bij de afweging van het algemeen belang tegen het persoonlijk belang van eiser. Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (onder meer het arrest Boultif van 2 augustus 2001, LJN: AD3516) dienen bij deze afweging de richtinggevende beoordelingspunten (guiding principles) in aanmerking te worden genomen, welke zowel afzonderlijk als in hun samenhang moeten worden beoordeeld.
8. Hetgeen eiser overigens in dit kader heeft aangevoerd is onvoldoende voor de conclusie dat de door verweerder uitgevoerde belangenafweging de toets der kritiek niet kan doorstaan. Gelet op de aard en de ernst van de door hem gepleegde strafbare feiten is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden het algemeen belang heeft laten prevaleren boven het persoonlijk belang van eiser bij verder verblijf in Nederland. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiser naar eigen zeggen slechts gedurende een korte periode (ongeveer 9 maanden) in Nederland heeft gewoond. Daarnaast blijkt uit de processtukken dat er ten tijde van het bestreden besluit geen feitelijke invulling werd gegeven aan het gezinsleven tussen eiser en zijn kinderen en dat zijn kinderen hem nadien in de gevangenis niet hebben bezocht. Er is ook geen sprake van een omgangsregeling. Zelfs als te gelegener tijd wel de behoefte zou ontstaan om invulling te geven aan het gezinsleven tussen eiser en zijn kinderen, bestaan er naar het oordeel van de rechtbank geen objectieve belemmeringen om dit gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen.
9. Gelet op het voorgaande dient het beroep, voor zover dat betrekking heeft op de ongewenstverklaring van eiser, ongegrond te worden verklaard.
10. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
De rechtbank 's-Gravenhage,
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de beëindiging van het verblijfsrecht van eiser op grond van de Richtlijn 2004/38/EG, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de ongewenstverklaring van eiser, ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, in tegenwoordigheid van R. de Pooter, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2010.
Afschrift verzonden op: 18 maart 2010
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.