ECLI:NL:RBSGR:2010:BL9910

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/1115
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.D.J. van Reenen-Stroebel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake ontheffing Flora- en Faunawet voor gemeente Pijnacker-Nootdorp

In deze zaak hebben verzoekers, [A] en [B], een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dit besluit, genomen op 20 januari 2010, verleende de gemeente Pijnacker-Nootdorp ontheffing van de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet (FFW) voor het beschadigen en verstoren van de voortplantingsplaatsen van de kleine modderkruiper (Cobitis taenia) en de gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus). De verzoekers stelden dat zij belanghebbenden zijn bij dit besluit, omdat zij tegenover het park wonen waar de werkzaamheden plaatsvinden.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekers niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit is gebaseerd op het feit dat zij geen rechtstreeks betrokken belang hebben bij het bestreden besluit. De rechter verwees naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd benadrukt dat voor het opkomen in rechte ter behartiging van algemene en collectieve belangen de eis van rechtspersoonlijkheid geldt. Hierdoor zijn verzoekers niet ontvankelijk in hun bezwaar.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat het bezwaar van verzoekers naar verwachting niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.D.J. van Reenen-Stroebel, als voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 5 maart 2010.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3
Reg.nr.: AWB 10/1115 BESLU
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[A] en [B], wonende te [plaats], verzoekers,
ter zake van het besluit van 20 januari 2010 van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, waarbij aan de gemeente Pijnacker-Nootdorp voor het tijdvak van 20 januari 2010 tot en met 1 maart 2011 ontheffing als bedoeld in artikel 75, vijfde lid, van de Flora- en Faunawet (hierna: FFW) is verleend van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de FFW, voor zover dit betreft het beschadigen, vernielen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de kleine modderkruiper (Cobitis taenia). Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat geen ontheffing van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 13, eerste lid, van de FFW nodig is voor zover dit het vervoeren van de kleine modderkruiper betreft. Met betrekking tot de gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus) heeft verweerder overwogen dat geen ontheffing nodig is van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de FFW.
Derde partij: de gemeente Pijnacker-Nootdorp (hierna: belanghebbende).
Verzoekers hebben bij brief van 11 februari 2010 bezwaar gemaakt tegen het besluit van
20 januari 2010. Voorts hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is op 4 maart 2010 ter zitting behandeld.
Verzoekers zijn in persoon verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J.L.Veth.
Belanghebbende heeft zich laten vertegenwoordigen door [C] en [D].
I OVERWEGINGEN
1 Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopige karakter en is niet bindend voor de beslissing in de bodemprocedure.
2.1 Bij besluit van 25 juli 2008, FF/75C/2007/0564, heeft verweerder belanghebbende naar aanleiding van het verzoek van 18 december 2007, voor het tijdvak van 25 juli 2008 tot en met 31 december 2009 een ontheffing als bedoeld in artikel 75, vijfde lid, van de FFW verleend van de verbodsbepalingen genoemd in de artikelen 9, 11 en 13 van de FFW, voor zover dit betreft het vangen, bemachtigen en het met het oog daarop opsporen; beschadigen, vernielen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen; het vervoeren en onder zich hebben van de kleine modderkruiper. Het gebied waarvoor de ontheffing geldt, betreft het plangebied voor de realisatie van het project 'Park Tolhek' te Pijnacker, gelegen in de gemeente Pijnacker-Nootdorp.
2.2 Op 14 mei 2009 hebben verzoekers verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen belanghebbende vanwege het vermoeden dat belanghebbende met het kappen van een groot aantal bomen op het punt stond om artikel 11 van de FFW te overtreden, zonder daarvoor over een ontheffing of vrijstelling te beschikken. Deze procedure loopt nog.
2.3 Op 5 november 2009 heeft belanghebbende een ontheffingsaanvraag ingediend voor de periode 27 oktober 2009 tot en met 1 maart 2011 in verband met ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Het betreft een ontheffing van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de FFW, voor zover het betreft het wegnemen en verstoren van de gewone dwergvleermuis, en een ontheffing van de verbodsbepalingen genoemd in de artikelen 11 en 13 van de FFW, voor zover het betreft het wegnemen, verstoren, vervoer en onder zich hebben van de kleine modderkruiper. Bij de aanvraag is als bijlage het Activiteitenplan ontheffingsaanvraag Park Tolhek te Pijnacker van 26 juni 2009 gevoegd. Deze aanvraag is nadien enkele malen gewijzigd, laatstelijk op 28 december 2009.
2.4 Bij besluit van 20 januari 2010, FF/75C/2009/0422, heeft verweerder belanghebbende voor het tijdvak van 20 januari 2010 tot en met 1 maart 2011 ontheffing als bedoeld in artikel 75, vijfde lid, van de FFW verleend van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de FFW, voor zover dit betreft het beschadigen, vernielen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de kleine modderkruiper. Aan deze ontheffing zijn voorwaarden verbonden. Het gebied waarvoor de ontheffing geldt, betreft het plangebied voor de realisatie van het project "pro9115_OntheffingsaanvraagTolhek_ GemeentePijnackerNootdorp". Daarbij is medegedeeld dat geen ontheffing van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 13, eerste lid, van de FFW nodig is voor zover dit het vervoeren van de kleine modderkruiper betreft. Met betrekking tot de gewone dwergvleermuis heeft verweerder overwogen dat geen ontheffing nodig is van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de FFW omdat het leefgebied dat door de werkzaamheden verdwijnt vooraf wordt vervangen en naar verwachting vanaf het moment dat de ingreep plaatsvindt van dezelfde kwaliteit en kwantiteit zal zijn als datgene wat verdwijnt. In dit geval is geen sprake van overtreding van de verbodsbepalingen van artikel 11 van de FFW. Het is toegestaan de werkzaamheden ten aanzien van de gewone dwergvleermuis zonder ontheffing uit te voeren, mits de voorgestelde maatregelen worden uitgevoerd.
2.5 Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 januari 2010. Voorts hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
3 Verzoekers hebben ter zitting medegedeeld dat hun verzoek om een voorlopige voorziening is gericht tegen het besluit van 20 januari 2010, voor zover verweerder daarin heeft geoordeeld ten aanzien van de gewone dwergvleermuis. Zij stellen belanghebbende te zijn bij het bestreden besluit. Zij wonen tegenover het park. Voorts menen zij op te kunnen komen ter bescherming van de gewone dwergvleermuis.
4 De voorzieningenrechter verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 juli 2004 (www.raadvanstate.nl, nr. 200400651/1). Om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dienen verzoekers een belang te hebben dat rechtstreeks is betrokken bij het bestreden besluit. Daarbij gaat het om de ontheffing als zodanig en is niet van belang dat de ontheffing een noodzakelijke schakel is voor de door verzoekers gewraakte herinrichting van het park dan wel de daarmee samenhangende bomenkap.
Niet in geschil is dat verzoekers in de nabijheid van het park woonachtig zijn. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het formaat van de betreffende vleermuizensoort klein is en dat het niet waarschijnlijk is dat verzoekers exemplaren van deze soort vanuit hun woning kunnen waarnemen. Verzoekers hebben dit niet weersproken.
Hetgeen verzoekers in dit kader hebben aangevoerd is ontoereikend voor het oordeel dat zij belanghebbende zijn. Het betreft hier geen persoonlijk belang dat hen in voldoende mate van anderen onderscheidt.
Uit artikel 1:2, derde lid, van de Awb volgt dat voor het opkomen in rechte ter behartiging van algemene en collectieve belangen de eis van rechtspersoonlijkheid geldt om als belanghebbende te worden aangemerkt. Gelet hierop kunnen verzoekers, voor zover zij beogen op te komen voor die belangen, ter zake van het bestreden besluit evenmin als belanghebbende worden aangemerkt.
5 Het voorgaande betekent dat het bezwaar van verzoekers naar verwachting niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
6 Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
II BESLISSING
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. M.D.J. van Reenen-Stroebel, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van de griffier A.J. Faasse - van Rossum.
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2010.
De griffier is verhinderd de uitspraak te tekenen.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.