ECLI:NL:RBSGR:2010:BM0879

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
297183 - HA ZA 07-3282
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake bedrog en vervalsing van facturen door gedaagden in relatie tot de gemeente Den Haag

In deze civiele procedure, aangespannen door de gemeente Den Haag tegen gedaagden [gedaagde A. 1], [gedaagde A. 2] en [gedaagde A. 3], staat de vraag centraal of gedaagden de gemeente hebben bedrogen door het indienen van vervalste facturen. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen, waaronder een tussenvonnis van 29 april 2009, reeds overwogen dat de verdere beslissing over de vordering van de gemeente was aangehouden in afwachting van de uitkomst van een strafrechtelijke procedure tegen [gedaagde A. 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden opzettelijk de gemeente hebben bewogen tot betaling van bedragen die voortvloeien uit vervalste facturen van [B.]. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en het rapport van 4iTrust in overweging genomen, waaruit blijkt dat de facturen niet overeenkomen met de gebruikelijke facturen van [B.] en dat er geen bewijs is dat [B.] daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht aan de portocabins. De rechtbank concludeert dat de gedaagden de gemeente hebben bedrogen en dat de rechtshandeling die ten grondslag ligt aan de betaling van de facturen vernietigd moet worden. Gedaagden worden hoofdelijk veroordeeld tot terugbetaling van de ontvangen bedragen, inclusief rente en buitengerechtelijke kosten. De rechtbank heeft de vordering van de gemeente toegewezen en de kosten van het geding aan gedaagden opgelegd.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 297183 / HA ZA 07-3282
Vonnis van 24 maart 2010
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon de GEMEENTE DEN HAAG,
gevestigd te 's-Gravenhage,
eiseres,
advocaat mr. A.R. de Jonge,
tegen
1. [gedaagde A. 1],
2. [gedaagde A. 2],
3. [gedaagde A. 3],
allen domicilie kiezende te [woonplaats]
gedaagden,
advocaat mr. J.L.G.M. van der Lans.
Partijen zullen hierna opnieuw de gemeente en [gedaagde A. 1], [gedaagde A. 2] en [gedaagde A. 3] genoemd worden. Gedaagden gezamenlijk zullen worden aangeduid als [gedaagden]
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit het griffiedossier waartoe thans ook behoren:
- het tussenvonnis van 29 april 2009;
- de akte na tussenvonnis van de gemeente;
- de antwoordakte na tussenvonnis van [gedaagden];
- de pleidooien;
- de brief van mr. Van der Lans van 12 januari 2010 met bijlagen;
- de akte houdende uitlating producties van de gemeente.
1.2. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. De rechtbank handhaaft hetgeen in het tussenvonnis van 29 april 2009 is overwogen en beslist. In dat tussenvonnis is de verdere beslissing over de vordering van de gemeente aangehouden in afwachting van de uitkomst van de strafrechtelijke procedure tegen [gedaagde A. 1]. De achtergrond van die beslissing is mede gelegen in artikel 161 Rv dat bepaalt dat een op tegenspraak gewezen vonnis waarbij de strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, dwingend bewijs oplevert van dat feit.
2.2. [gedaagde A. 1] is op 6 maart 2009 vrijgesproken van hetgeen hem te laste is gelegd. Het bepaalde in artikel 161 Rv mist derhalve in deze civiele procedure toepassing en de rechtbank zal een zelfstandig onderzoek moeten verrichten naar de vraag of de door partijen ingenomen stellingen, waar nodig, bewezen kunnen worden geacht. De vrijspraak betekent niet dat aan de stukken die verband houden met de strafrechtelijke procedure en waarop door partijen over en weer een beroep is gedaan, in deze procedure geen relevantie toekomt. Bewijs kan immers worden geleverd door alle middelen, waarbij de waardering van het bewijs aan de rechter is overgelaten. De rechtbank overweegt in dit verband op voorhand dat zij in elk geval waarde zal hechten aan de verklaringen die door getuigen ten overstaan van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken zijn afgelegd, nu die verklaringen onder ede zijn afgelegd. Weliswaar was de gemeente bij het afleggen van die verklaringen niet aanwezig, maar nu zij zich ook op die verklaringen beroept is dat bezwaar onvoldoende zwaarwegend. De (bruikbaarheid van de) overige in het geding gebrachte stukken zal de rechtbank mede in het licht van hetgeen partijen daarover over en weer naar voren hebben gebracht, beoordelen.
2.3. De gemeente heeft zowel in haar akte na het tussenvonnis als in haar pleidooi betoogd dat [gedaagde A. 1] bewijs zal moeten leveren van zijn onschuld. Dat uitgangspunt is niet juist. Waar de gemeente primair betoogt dat zij door [gedaagden] is bedrogen, en zij zich op de rechtsgevolgen daarvan beroept, heeft zij de feiten die zij aan dat betoog ten grondslag legt te bewijzen. Het arrest van 13 november 1998 (NJ 1999, 100) waarop de gemeente zich beroept ziet op de hier niet aan de orde zijnde situatie dat een gewezen verdachte de Staat der Nederlanden aanspreekt tot vergoeding van schade die hij door de toepassing van dwangmiddelen heeft geleden.
2.4. De rechtbank zal thans beoordelen of met betrekking tot de facturen van [B.] bewezen kan worden geacht dat [gedaagden] de gemeente heeft bedrogen. Daartoe is vereist dat [gedaagden] de gemeente opzettelijk door een kunstgreep tot het verrichten van de rechtshandeling leidend tot vergoeding van de op de facturen van [B.] voorkomende bedragen heeft bewogen. Daartoe zal de rechtbank in de eerste plaats onderzoeken of de facturen van [B.] zijn vervalst of vals zijn en vervolgens of [gedaagde A. 1] opzettelijk door toepassing van de in de vervalsing of valsheid gelegen kunstgreep, de gemeente heeft bewogen tot betaling over te gaan.
Facturen [B.] vervalst?
2.5. Ten aanzien van de vraag of de facturen van [B.] zijn vervalst heeft de gemeente zich in de eerste plaats beroepen op het rapport van 4iTrust en voorts op het onderzoek dat naar een mogelijke vervalsing door de politie Haaglanden is gedaan.
2.6. De rechtbank stelt vast dat de conclusies ten aanzien van de facturen van [B.] in het rapport van 4iTrust in overwegende mate zijn gebaseerd op gesprekken met [B.] en diens echtgenote, en daarnaast op gesprekken met [C.] en [D.] en met [E.], de administrateur van [B.]. De rechtbank is van oordeel dat, afgezien van de verklaring van [B.], waarbij [gedaagden] de nodige kanttekeningen heeft geplaatst, in elk geval in de verklaring van [E.] de nodige aanwijzingen kunnen worden gevonden dat het betoog van de gemeente ten aanzien van de vervalsing van de facturen, juist is. In het bijzonder acht de rechtbank in dit verband relevant dat [E.] verklaart dat het lettertype van de getoonde facturen niet overeenkomt met het lettertype dat door [B.] werd gebruikt, dat de namen Dort Yol en/of [gedaagde A.] hem niet bekend zijn en dat er in de administratie over 2001, 2002 en 2003 geen facturen aan Dort Yol en/of [gedaagde A.] werden aangetroffen terwijl bovendien de factuurnummers 2001.0833, 2001.1044 en 2001.1250 niet werden aangetroffen in de administratie. Uit het rapport van 4iTrust is daarbij af te leiden dat de lay-out van de facturen die de gemeente heeft vergoed niet gelijk is aan de lay-out van de facturen in de administratie van [B.] en dat er in die administratie geen registraties werden aangetroffen van de ontvangen bedragen die op de kwitanties staan vermeld.
2.7. In het proces-verbaal van 23 juni 2006 van de politie Haaglanden (paginanummers 0025 e.v. van het strafdossier) is opgenomen welke wijzigingen in de door de gemeente vergoede facturen voorkomen ten opzichte van de facturen die door [B.] in het verleden zijn gebruikt. De aard en omvang van de in dat proces-verbaal weergegeven wijzigingen steunen naar het oordeel van de rechtbank de conclusie van de gemeente dat de door [gedaagden] ingediende facturen van [B.] vervalst zijn.
2.8. Tegenover de door 4iTrust gerapporteerde feiten en de bevindingen van de politie Haaglanden die de gemeente aan haar vordering ten grondslag legt, had van [gedaagden] verwacht mogen worden de betwisting van de vervalsing als zodanig deugdelijk te motiveren. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] dat niet of in onvoldoende mate heeft gedaan waar hij in de conclusie van antwoord heeft volstaan met de opmerking dat "het zeer wel mogelijk is dat hij facturen aan de gemeente heeft aangeboden waar wat mee aan de hand is", maar dat "hoe dit alles ook zij, hij heeft dit niet geweten." Dat, zoals [gedaagden] aanvoert, niet [gedaagde A. 1] doch diens accountant de desbetreffende facturen en betaalbewijzen aan de gemeente heeft overgelegd, gaat de gemeente niet aan. De door [gedaagden] gedane suggestie dat [B.] verklaringen in strijd met de waarheid heeft afgelegd om te verbloemen dat hij werkzaamheden "zwart" heeft verricht zal de rechtbank in dit verband passeren nu die suggestie, ook als die juist is, geen verklaring biedt voor de ongerijmdheden (in de lay-out) van de facturen als zodanig. Ook de suggestie dat [B.] een ander ontwerpbureau in de arm heeft genomen om zijn facturen op te maken kent geen enkele onderbouwing en dient zodoende als onvoldoende gemotiveerd te worden gepasseerd.
2.9. Op grond van het bovenstaande moet worden geconcludeerd dat [gedaagden] onvoldoende heeft weersproken dat de facturen van [B.] zijn vervalst. De rechtbank zal daarvan in het hiernavolgende ook uitgaan.
Opzet bij [gedaagden] en causaal verband?
2.10. De rechtbank heeft vervolgens te onderzoeken of de gemeente met de kunstgreep gelegen in de vervalsing van de facturen door [gedaagden] opzettelijk is bewogen de rechtshandeling tot vergoeding van die facturen te verrichten.
2.11. Uit de brief van de gemeente van 8 november 2001 is voldoende duidelijk af te leiden dat de gemeente slechts heeft toegezegd tot vergoeding van gemaakte kosten over te gaan na overlegging van de daarop betrekking hebbende rekeningen en gewaarmerkte betaalbewijzen. Daarmee is in voldoende mate gegeven dat de gemeente niet tot betaling van het thans teruggevorderde bedrag zou zijn overgegaan indien zij niet de beschikking zou hebben gehad over de vervalste of valse facturen. Het causaal verband tussen de kunstgreep en de rechtshandeling strekkende tot betaling van € 98.279,72 staat daarmee in voldoende mate vast.
2.12. Op grond van de stukken die partijen hebben overgelegd kan niet worden geconcludeerd dat [gedaagden] zelf de facturen heeft vervalst. De vordering van de gemeente strandt daarop indien ook niet kan worden geconcludeerd dat [gedaagden] anderszins opzettelijk de gemeente door de kunstgreep heeft bewogen tot betaling over te gaan. De gemeente betoogt mede in dit verband dat [B.] nimmer werkzaamheden aan de portocabin heeft verricht en dat [gedaagden], door met die wetenschap facturen betrekking hebbend op die werkzaamheden over te leggen, hoe dan ook opzettelijk de gemeente heeft bewogen door het overleggen van valse facturen, namelijk facturen waaraan in tegenspraak met de inhoud geen werkzaamheden van [B.] ten grondslag liggen, tot betaling over te gaan.
2.13. De gemeente heeft zich in dit verband in de eerste plaats beroepen op de verklaring van [B.] zelf. Deze heeft ten overstaan van de rechter-commissaris onder meer verklaard:
"4. U houdt mij voor dat ik tegenover de politie heb verklaard dat ik rond eind december 2001 voor het eerst contact heb gekregen met [gedaagde A. 1] en dat ik in januari en februari 2002 met hem zaken ben gaan doen. Ik zeg u dat dit klopt. Ik zou voor [gedaagde A. 1] verbouwingen gaan doen in een pand aan de [adres 1]. Dat had [gedaagde A. 1] van de gemeente gekregen ter vervanging van de potocabins aan het [adres 2]. Die waren toen al gesloopt. [gedaagde A. 1] had hiervoor een schadevergoeding gekregen.
5. U deelt mij mede dat u gisteren de heer [M.] als getuige hebt gehoord. Ik ken deze persoon niet. U houdt mij voor dat [M.] heeft verklaard dat hij in juni 2001 toegang tot de portocabins heeft verleend aan een persoon met de een naam die lijkt op [klinkt als B.], [B.] of [klinkt als B.], die uit het Westland of uit Naaldwijk zou komen. Ik zeg u dat ik dat niet ben geweest. Ik ken geen aannemer of ander bedrijf uit Naaldwijk met een naam die op de mijne lijkt.
(...)
13. Ik heb die kwitanties getekend zonder dat daar toen bedragen op stonden vermeld. Ik ben mij ervan bewust dat ik hier in de problemen ben gekomen. Ik heb het puur gedaan, omdat ik voor [gedaagde A. 1] een grote verbouwing zou gaan doen aan de [adres 1]. [gedaagde A. 1] had een overeenstemming met de gemeente bereikt. Hij moest hiervoor iets aan de gemeente kunnen laten zien. Die kwitanties hadden betrekking op kosten in verband met de verbouwing aan de portocabins. Ik had die verbouwing echter niet zelf gedaan.
(...)
16. Ik heb wel geld ontvangen van [gedaagde A. 1], maar dat was voor de werkzaamheden in de [adres 1]. De bedragen die vermeld staan op de kwitanties, heb ik niet ontvangen. Deze bedragen zouden gaan over werkzaamheden in de portocabins aan het [adres 2]. Deze werkzaamheden heb ik niet verricht.
(...)
24. U toont mij bijlage 14A, een factuur van 14 augustus 2001. Ik heb die factuur niet gemaakt. De kop van die factuur lijkt wel op hetgeen op mijn briefpapier stond vermeld. Ik doe alleen geen verbouwingen en mijn factuurpapier is helemaal blauw.
(...)
26. Ik bevestig nogmaals dat ik voor [gedaagde A. 1] geen werkzaamheden heb verricht in de portocabins aan het [adres 2]. Ik heb hier wel kwitanties voor getekend, maar dat deed ik dus om [gedaagde A. 1] te helpen op de wijze als ik zojuist heb verklaard."
2.14. De rechtbank is van oordeel dat deze, onder ede en ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde verklaring, sterke aanwijzingen bevat voor de juistheid van het standpunt van de gemeente dat [B.] geen werkzaamheden voor [gedaagden] heeft verricht in de portocabin. [gedaagden] heeft daar tegenover aangevoerd dat [B.] mogelijk zijn eigen redenen heeft om de waarheid geweld aan te doen, zoals het feit dat hij de werkzaamheden "zwart" heeft verricht. Als die suggestie juist zou zijn, zou moeten worden verwacht dat de overige getuigen verklaren dat [B.] wel degelijk werkzaamheden heeft verricht (en, overigens, dat er facturen zouden zijn opgemaakt die ten aanzien van in elk geval de lay-out niet afwijken van de normaliter door [B.] gebruikte facturen). Dergelijke verklaringen zijn er evenwel niet of in onvoldoende mate. Immers:
* de getuige [F.] verklaart ten overstaan van de rechter-commissaris niet te weten wie de verbouwing voor [gedaagden] uitvoerde;
* de getuige [D.] verklaart ten overstaan van de rechter-commissaris dat hij niet eerder dan twee weken voor het verhoor van [gedaagde A. 1] hoorde dat hij een verbouwing van "die barak met [B.] had gedaan". Hij verklaart verder [B.] niet bij "de barak" gezien te hebben, maar ook niet altijd goed te hebben gekeken, en ook de bus van [B.] er niet gezien te hebben;
* de getuige [1] verklaart ten overstaan van de rechter-commissaris wel van [gedaagde A. 2] te hebben gehoord dat "ene [B.]" met de werkzaamheden bezig was, maar niet te weten wie van de aanwezige mensen [B.] was;
* de getuige [gedaagde A. 3] verklaart ten overstaan van de rechter-commissaris te hebben gehoord dat [B.] verbouwde, maar de getuige kent of herkent [B.] niet en heeft ook niet gezien wie in de portocabin werkten;
* de getuige [G.] verklaart ten overstaan van de rechter-commissaris niet te weten wie de mensen waren die bezig waren met verbouwen, maar een andere persoon de namen [H.] en [B.] te hebben horen noemen;
* de getuige [I.] verklaart ten overstaan van de rechter-commissaris niet over [B.];
* de getuige [J.] verklaart ten overstaan van de rechter-commissaris dat de naam [B.] hem niets zegt en dat hij zich niet kan herinneren dat hij bijvoorbeeld een busje bij de portocabins heeft zien staan met deze naam erop;
* de getuige [K.] verklaart ten overstaan van de rechter-commissaris dat hij aanwezig is geweest bij de verbouwingswerkzaamheden en dat er "al die tijd een Turkse jongen aanwezig was die binnen in de portocabins muurtjes metselde". Op de vraag of de naam [B.] hem iets zegt, antwoordt de getuige "dat zou kunnen, maar ik weet het niet";
* de getuige [L.] verklaart ten overstaan van de rechter-commissaris dat de naam [B.] haar niets zegt;
* de getuige [M.] verklaart ten overstaan van de rechter-commissaris dat hij zich nog "ene [klinkt als B.], [B.] of [klinkt als B.], een aannemer uit het Westland" herinnert die op 13 juni 2001 opmetingen heeft gedaan. Hij weet niet welke werkzaamheden [B.] feitelijk heeft verricht;
* de getuige [N.] verklaart ten overstaan van de rechter-commissaris dat hij tijdens de werkzaamheden af en toe op de locatie is geweest om te kijken hoe het ging. Hij herinnert zich een aannemer met een flinke bos haar, maar de namen [klinkt als B.], [B.] of [klinkt als B.] zeggen hem niets;
* de getuige [O.] verklaart ten overstaan van de rechter-commissaris dat bij haar man de namen [B.] of Jansen terugkwamen, maar dat die namen haar niets zeiden. Voorts verklaart zij dat [gedaagde A.] haar een keer de naam [B.] heeft genoemd, maar dat zij daarbij "geen persoon of gezicht" had.
Deze verklaringen, ook in samenhang bezien, geven onvoldoende onderbouwing aan het verweer van [gedaagden] dat [B.] wel werkzaamheden heeft verricht en doen zodoende onvoldoende afbreuk aan de stelling van de gemeente. Juist in het licht van deze onder ede afgelegde verklaringen geldt hetzelfde voor de aan de conclusie van antwoord gehechte verklaringen van [P.] en [gedaagde A. 3] die ertoe strekken dat [B.] contant betalingen van [gedaagde A. 1] heeft ontvangen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat onvoldoende duidelijk is dat die gestelde betalingen betrekking hebben gehad op de portocabin.
2.15. Het door de gemeente aangedragen bewijs van het ontbreken van werkzaamheden aan de portocabin door [B.] wordt nog versterkt door de verklaring die door A. Saydam ten overstaan van de politie is afgelegd en die ertoe strekt dat hij werkzaamheden in de portocabin heeft verricht, maar dat de naam [B.] hem niets zegt.
2.16. Bij beoordeling van de vraag of de facturen vals zijn - dus betrekking hebben op werkzaamheden die niet zijn verricht - komt zelfstandige waarde toe aan het oordeel dat de facturen ook vervalst, dus niet origineel, zijn. Immers voor die vervalsing is geen goede grond te bedenken indien de werkzaamheden wel degelijk door [B.] zouden zijn verricht.
2.17. De rechtbank deelt de visie van [gedaagden] dat het ten minste curieus is dat [B.] blanco kwitanties heeft ondertekend. Ook onderkent de rechtbank dat uit het vergelijkend handschriftonderzoek blijkt dat de handtekening door [B.] op de werkovereenkomst mogelijk daadwerkelijk door [B.] is gezet. [B.] is evenwel over het ondertekenen van die blanco kwitanties in elk geval eerlijk geweest, hetgeen te minder aanleiding geeft zijn verklaring voor het overige in twijfel te trekken, terwijl de conclusie uit het handschriftonderzoek onvoldoende stellig is om afbreuk te doen aan de overige hierboven besproken feiten.
2.18. De conclusie van het bovenstaande moet dan ook zijn dat op grond van de stukken waarop de gemeente zich heeft beroepen voldoende vaststaat dat de facturen van [B.] zijn vervalst en dat [B.] geen werkzaamheden in de portocabin heeft verricht en dat de facturen zodoende ook vals zijn. Door niettemin deze facturen bij de gemeente in te zenden terwijl hij moest weten dat zij vals waren, heeft [gedaagden] de gemeente ertoe bewogen tot betaling over te gaan. Aldus is voldaan aan de voorwaarden van het bepaalde in artikel 3:44 lid 3 BW en heeft de gemeente terecht de vernietiging van de rechtshandeling die ten grondslag ligt aan de betaling ingeroepen.
2.19. De consequentie van die vernietiging is dat aan de betaling elke grondslag is komen te ontvallen. [gedaagden] is zodoende gehouden die betaling ongedaan te maken en het betaalde terug te betalen. Ook wanneer moet worden aangenomen dat [gedaagde A. 2] en [gedaagde A. 3] met het bedrog niets van doen hebben is aan de betaling aan hen een rechtsgrond komen te ontvallen en dienen zij tot terugbetaling van het betaalde over te gaan.
2.20. De vernietiging van de rechtshandeling die ten grondslag ligt aan de betaling van de facturen van [B.] doet geen afbreuk aan de toezegging die de gemeente heeft gedaan om de verbouwingskosten te betalen. De primaire vordering ziet daarop ook niet. Hoewel dat het bestek van dit geding te buiten gaat lijkt dit mee te brengen dat [gedaagden] de gemeente alsnog zou kunnen aanspreken tot vergoeding van de door hen wel betaalde rekeningen. De rechtbank merkt daarbij op dat zij, nu zij het primair gevorderde toewijst, niet toekomt aan beoordeling van de subsidiaire vordering die ziet op de (onderliggende) overeenkomst strekkende tot betaling van de verbouwingskosten.
Buitengerechtelijke kosten en kosten van het geding
2.21. De gemeente heeft gevorderd dat haar wordt vergoed een bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 61.172,55. Naar de rechtbank begrijpt houdt dit bedrag uitsluitend verband met de werkzaamheden die door 4iTrust zijn verricht. [gedaagden] heeft ook dit deel van de vordering bestreden.
2.22. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat de gemeente buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt, maar is van oordeel dat het gevorderde bedrag niet in een redelijke verhouding staat tot de vordering. Zij zal, conform de aanbeveling van het rapport Voor-werk II daarom overgaan tot toewijzing van een bedrag van € 2.842,-.
2.23. [gedaagden] zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.
Resumerend
2.24. De rechtbank heeft in het vonnis van 29 april 2009 overwogen dat [gedaagden] onrechtmatig heeft gehandeld door betaling te vorderen van de facturen van [Q.] en dat gedaagden hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot betaling aan de gemeente van het bedrag van € 10.529,97. Ten aanzien van dit bedrag wordt zodoende geen vernietiging van de rechtshandeling die daaraan ten grondslag ligt uitgesproken, maar wordt volstaan met genoemde veroordeling.
2.25. Ten aanzien van het bedrag van € 98.279,72 (de facturen van [B.]) zal de vernietiging van de rechtshandeling die aan die betaling ten grondslag ligt, worden uitgesproken en zullen gedaagden hoofdelijk worden veroordeeld tot terugbetaling van dat bedrag. De daarover gevorderde rente zal als niet weersproken worden toegewezen. Ook ten aanzien van dit bedrag heeft de gemeente de gevorderde rente opgesplitst in twee termijnen in die zin dat de rente over 90% van het terug te betalen bedrag wordt berekend vanaf 31 januari 2002 en de rente over 10% van het terug te betalen bedrag wordt berekend vanaf 13 maart 2002. De rechtbank zal aldus over een bedrag van € 88.451,75 de rente toewijzen vanaf 31 januari 2002 en over een bedrag van € 9.827,92 vanaf 13 maart 2002.
3. De beslissing
De rechtbank
- vernietigt de rechtshandeling die ten grondslag ligt aan de betaling van de verbouwingskosten van de portocabin door de gemeente aan gedaagden voor een bedrag van € 98.279,72;
- verklaart voor recht dat [gedaagde A. 1] jegens de gemeente bedrog heeft gepleegd door het overleggen van en het verzoeken om betaling van valse danwel vervalste facturen ten belope van een bedrag van € 98.279,72;
- veroordeelt gedaagden hoofdelijk tot betaling van € 10.529,97 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 9.476,97 vanaf 31 januari 2002 en over € 1.053,- vanaf 13 maart 2002, steeds tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt gedaagden hoofdelijk tot betaling van € 98.279,72 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 88.451,75 vanaf 31 januari 2002 en over een bedrag van € 9.827,92 vanaf 13 maart 2002, steeds tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt gedaagden hoofdelijk tot betaling van € 2.842,- aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 juni 2007 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de kosten van het geding aan de zijde van de gemeente begroot op € 3.824,31 aan verschotten en (5,5 punt x tarief V=) € 7.8155,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze proceskostenveroordeling met ingang van veertien dagen na de datum van betekening van dit vonnis tot aan de dag der voldoening;
- verklaart dit vonnis voor wat betreft de uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. van der Helm, mr. J.E. Bierling en mr. A.J.J.M. Weijnen en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2010.