ECLI:NL:RBSGR:2010:BM1164

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-535686-09
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing en gijzeling met een vuurwapen

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 14 april 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot afpersing en gijzeling. De verdachte heeft op 15 december 2009 in Nieuwerkerk aan den IJssel en Rotterdam twee personen, [X] en [Y], wederrechtelijk van hun vrijheid beroofd. Dit gebeurde onder bedreiging met een vuurwapen, waarbij de verdachte de slachtoffers dwong om in een auto naar Rotterdam te rijden. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier jaar geëist, maar de rechtbank legde een lagere straf op van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd moet houden aan de voorschriften van de reclassering, inclusief mogelijke behandeling bij een forensische polikliniek. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van de agenten die betrokken waren bij de aanhouding. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die zich in een onveilige situatie bevonden door het gedrag van de verdachte. De rechtbank besloot ook dat een contactverbod met de aangever niet nodig was, omdat de opgelegde voorwaardelijke straf voldoende was om herhaling te voorkomen. De rechtbank heeft het op de beslaglijst genummerde wapen onttrokken aan het verkeer, omdat het gebruikt was bij de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/535686-09
Datum uitspraak: 14 april 2010
(Verkort vonnis)
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rijnmond –
Hvb De IJssel te Krimpen aan den IJssel.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 31 maart 2010.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. H. Plantenga, advocaat te Amsterdam, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. N. Coenen heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 primair wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarden een contactverbod met aangever [X] en reclasseringscontact ook als dat inhoudt een behandeling bij het Dok. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage A aan dit vonnis is gehecht) onder 1 genummerde voorwerp zal worden onttrokken aan het verkeer.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd :
1.
hij op of omstreeks 15 december 2009 te Nieuwerkerk aan den IJssel en/of Rotterdam, althans in Nederland, opzettelijk één of meer personen, genaamd [X] en/of [Y], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met het oogmerk (een) ander(en), te weten [X] en/of [Y], te dwingen iets te doen of niet te doen, immers heeft verdachte die [X] en/of [Y] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp getoond en/of tegen de borst van die [X] heeft geduwd en/of (vervolgens) die [X] en/of [Y] onder bedreiging van voornoemd vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkend voorwerp, gedwongen naar Rotterdam te rijden in een auto;
2.
hij op of omstreeks 15 december 2009 te Nieuwerkerk aan den IJssel ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [X] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van ca 15.000,-, althans enig geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [X], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het tonen van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of het op/tegen de borst duwen van dat vuurwapen en/of het richten van dat vuurwapen op die, zich in zijn directe nabijheid bevindende, [X] en/of (daarbij) tegen die [X] heeft gezegd dat hij geld moest hebben terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
primair:
hij op of omstreeks 15 december 2009 te Rotterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk twee, althans een of meer perso(o)n(en), te weten [agent ], agent van politie Rotterdam Rijnmond en/of [brigadier ] brigadier van politie Rotterdam Rijnmond, van het leven te beroven, opzettelijk rijdend in een (personen)auto, met hoge snelheid op die [agent] en/of [brigadier] is ingereden, althans met hoge snelheid op die [agent] en/of [brigadier] is afgereden, (terwijl die [agent] en/of [brigadier] achter een openstaand portier stonden, ter aanhouding van hem,
verdachte), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 15 december 2009 te Rotterdam [agent ], agent van politie Rotterdam Rijnmond en/of [brigadier ] brigadier van politie Rotterdam Rijnmond heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend rijdend in een (personen)auto, met hoge snelheid op die [agent] en/of [brigadier] ingereden, althans met hoge snelheid op die [agent] en/of [brigadier] afgereden, (terwijl die [agent] en/of [brigadier] achter een openstaand portier stonden, ter
aanhouding van hem, verdachte);
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 3 primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Motivering vrijspraak feit 3 primair en subsidiair.
Ten aanzien van feit 3 primair en subsidiair dient de vraag te worden beantwoord of verdachte gehandeld heeft met (voorwaardelijk) opzet.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht.
De rechtbank merkt op dat uit het dossier de feiten en omstandigheden waaronder verdachte tegen de politieauto zou zijn gereden niet duidelijk naar voren komen. In het dossier is slechts een schets van de situatie gevoegd. Foto’s van de weg of situatietekeningen hoe de politieauto op de weg gesitueerd was en op welke wijze verdachte in de auto de politieauto genaderd en geraakt heeft, ontbreken. Tevens is evenmin iets gerelateerd over de snelheid van het voertuig van verdachte. De rechtbank acht dat in het dossier derhalve onvoldoende aanwezig is om de situatie te kunnen beoordelen waaronder verdachte tegen de politieauto is aangereden. Dit betekent dat de rechtbank niet kan uitsluiten dat verdachte heeft geprobeerd om de politieauto heen te rijden, mede gezien de verklaring van verdachte zelf dat hij niet de intentie had om op de politieagenten in te rijden. Dat verdachte zich, blijkens het dossier, op verschillende momenten met zeer roekeloos rijgedrag buitengewoon gevaarzettend heeft gedragen – hetgeen overigens niet op de telastelegging is terug te vinden - doet hieraan niet af.
Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet had om op de dood van (één van) de agent(en) door op hen in te rijden. De rechtbank komt derhalve tot de conclusie dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze hieronder is vermeld:
1.
hij op 15 december 2009 te Nieuwerkerk aan den IJssel opzettelijk [X] en [Y], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, met het oogmerk [X] te dwingen iets te doen of niet te doen, immers heeft verdachte die [X] en [Y] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp getoond en vervolgens die [X] en [Y] gedwongen te rijden in een auto;
2.
hij op 15 december 2009 te Nieuwerkerk aan den IJssel ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [X] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van ca. 15.000,-, toebehorende aan een ander dan aan verdachte, welke bedreiging met geweld bestond uit het tonen van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en daarbij tegen die [X] heeft gezegd dat hij geld moest hebben terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Bewijsoverweging t.a.v. feit 1:
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van dit feit. Zij concludeert – kort samengevat – dat er geen sprake is van gijzeling omdat verdachte niet de opzet zou hebben gehad [X] te dwingen iets te doen en [Y] vrijwillig in de auto is gestapt. Daarnaast stelt zij dat niet bewezen kan worden dat verdachte [Y] of [X] heeft gedwongen door het tonen van een wapen, aangezien verdachte het wapen in de auto in zijn jaszak had.
De rechtbank overweegt het volgende.
Verdachte is op 15 december 2009 naar de woning van [X] gegaan, naar eigen zeggen om verhaal te gaan halen bij [X]. Nadat hij [X] in de garage zag, heeft hij een namaakpistool, dat hij in een doos meedroeg, te voorschijn gehaald. Ook in de woning droeg hij dit nepwapen zichtbaar. Verdachte heeft [X] en [Y] gedwongen hun mobiele telefoon aan verdachte afstaan.
Verdachte heeft het nepwapen in zijn jaszak gehouden gedurende de autorit, maar heeft het nepwapen eerder in en buiten het huis nadrukkelijk getoond en ermee gedreigd. Deze dreiging was dusdanig dat [X] zich gedwongen voelde om geld over te boeken en tevens om met verdachte in de auto te gaan rijden. Ook [Y] voelde zich gedwongen om de auto in te stappen, omdat hij zijn vader niet alleen wilde laten met verdachte. Dat [X] niet vrijwillig met verdachte in de auto zat blijkt ook uit het feit dat hij aan verdachte probeerde te ontkomen door – met hoge snelheid – naar een benzinestation te rijden, om daar uit te auto te kunnen vluchten.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte [X] en [Y] van hun vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden in de woning en gedurende de autorit met het oogmerk beide personen te dwingen iets te doen of niet te doen.
Bewijsoverweging t.a.v. feit 2:
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van dit feit. Zij heeft – kort samengevat – aangevoerd dat [X] zelf heeft aangeboden om een geldbedrag over te maken en daartoe niet gedwongen is door verdachte.
Zoals hierboven al overwogen, heeft verdachte in de garage het nepwapen getoond en dit wapen in de woning zichtbaar gedragen. Uit de bewoordingen die verdachte hierbij bezigde, heeft [X] afgeleid dat het verdachte om geld ging. Verdachte heeft daarna tegen [X] dreigend gezegd dat [X] geld moest overboeken. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte [X] gedwongen heeft een geldbedrag af te geven. Dat [X] zelf de hoogte van het geldbedrag heeft aangegeven, doet er niet aan af dat er wel degelijk sprake is van een gedwongen situatie.
Achteraf bleek dat er onvoldoende geld op die rekening stond zodat het geld uiteindelijk niet is overgeboekt naar de rekening van verdachte.
De rechtbank merkt nog op dat zij het irrelevant acht op wiens naam de rekening stond waarvan het geld zou worden afgeboekt. Doorslaggevend is dat [X] bevoegd was om een geldbedrag van die bankrekening af te schrijven.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot afpersing en gijzeling. Zulke geweldsmisdrijven veroorzaken bij de slachtoffers veelal gevoelens van onveiligheid en brengen in de samenleving onrust teweeg. Daarnaast heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke bewegingsvrijheid van aangevers. Aangevers moeten behoorlijk bang zijn geweest toen verdachte opeens voor hen verscheen en hen met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp begon te bedreigen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de reclasseringsrapportage d.d. 24 maart 2010 welke omtrent verdachte is opgesteld. In het reclasseringsrapport wordt gesteld dat het recidiverisico laag gemiddeld wordt ingeschat, maar dat specifieke factoren als familierelaties, zijn financiële situatie en emotioneel welzijn dat risico kunnen beïnvloeden. Verdachte heeft aangegeven open te staan voor begeleiding en hulpverlening. In het rapport wordt geadviseerd een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact ook als dat inhoudt een behandeling bij de forensische polikliniek Het Dok of een soortgelijke instelling.
Verdachte is blijkens een uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 december 2009 eerder met politie en justitie in aanraking geweest en veroordeeld wegens strafbare feiten. Deze veroordelingen betreffen geen soortgelijke feiten en dateren nagenoeg allemaal van enige tijd geleden en zullen daarom niet meewegen in de uiteindelijk op te leggen straf.
De rechtbank zal een aanmerkelijk lagere gevangenisstraf opleggen dan geëist door de officier van justitie, nu verdachte wordt vrijgesproken van een poging tot doodslag. Om niettemin de ernst van de wel bewezen strafbare feiten te benadrukken en verdachte ervan te weerhouden in de toekomst aangevers nogmaals lastig te vallen acht de rechtbank een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
De rechtbank zal de reclassering volgen in haar advies om aan verdachte als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact op te leggen ook als dat inhoudt een behandeling bij de forensische polikliniek Het Dok.
De rechtbank ziet geen reden om de officier van justitie te volgen in haar vordering om aan verdachte als bijzondere voorwaarde bij de voorwaardelijke straf een contactverbod met aangever [X] op te leggen. De rechtbank acht de opgelegde voorwaardelijke straf toereikend om verdachte ervan te weerhouden om zijn zakelijke conflict met [X] op een andere wijze dan via zijn advocaat op te lossen. De rechtbank merkt tenslotte op dat officier van justitie deze vordering slechts gebaseerd lijkt te hebben op het verzoek van [X] daartoe. Ook dit acht de rechtbank onvoldoende om een contactverbod als bijzondere voorwaarde aan verdachte op te leggen.
Inbeslaggenomen voorwerp.
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met behulp van dit voorwerp de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten zijn begaan of voorbereid en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36c, 36d, 45, 57, 282a, 317 van het
Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
t.a.v. 1: gijzeling, meermalen gepleegd;
t.a.v. 2: poging tot afpersing;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 12 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, ressort Den Haag zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dat inhoudt een (ambulante) behandeling bij de Forensische Polikliniek het Dok of een soortgelijke instelling;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf.
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten: een grijs wapen, [merk].
Dit vonnis is gewezen door
mrs P. Poustochkine, voorzitter,
H. Dragtsma en C. Royakkers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr.drs. J.M.T. Boeter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 april 2010.