ECLI:NL:RBSGR:2010:BM1750

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/754157-09 & 09/645035-10
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P. Poustochkine
  • F. Frenkel
  • R. Royakkers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en diefstal met ernstige gevolgen voor slachtoffer

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 21 april 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van doodslag en diefstal. De verdachte heeft op 11 juli 2009 in 's-Gravenhage de 32-jarige vrouw [X] opzettelijk van het leven beroofd door haar te verstikken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die eerder in 2005 was veroordeeld voor een geweldsdelict, tijdens het onderzoek weigerde mee te werken aan gedragskundig onderzoek, wat de beoordeling van zijn geestelijke toestand bemoeilijkte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een gevaar voor de samenleving vormt en dat er geen mogelijkheid tot behandeling was, waardoor een lange gevangenisstraf noodzakelijk was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar, waarbij de ernst van de feiten en de kwetsbaarheid van het slachtoffer zwaar hebben meegewogen. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan diefstal van een tas met waardevolle spullen van [Y]. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte verplicht werd om schadevergoeding te betalen aan de nabestaanden van het slachtoffer en aan [Y].

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers 09/754157-09 & 09/645035-10
Datum uitspraak: 21 april 2010
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen Haaglanden,
locatie Scheveningen.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 22 oktober 2009, 14 januari 2010 en 7 april 2010.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. Kamps en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. A.J.F. Gonesh, advocaat te
's-Gravenhage, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
(parketnummer 09/754157-09, hierna te noemen dagvaarding 1)
hij op of omstreeks 11 juli 2009 te 's-Gravenhage opzettelijk en met voorbedachten rade [X] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [X] verstikt door omsnoerend en/of samendrukkend geweld op haar hals uit te oefenen, tengevolge waarvan voornoemde [X] is overleden;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij of omstreeks 11 juli 2009 te 's-Gravenhage opzettelijk [X] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet tegen die [X] geweld gebruikt, bestaande uit het uitoefenen van omsnoerend en/of samendrukkend geweld op de hals, tengevolge waarvan voornoemde [X] is overleden;
(parketnummer 09/645035-10, hierna te noemen dagvaarding 2)
hij op of omstreeks 25 juni 2009 te Leiden, althans in de trein op het traject Den Haag naar Leiden, in ieder geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas (inhoudende onder andere een portemonnee en/of een rijbewijs en/of een mobiele telefoon en/of NS artikelen), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Y] en/of de Nederlandse Spoorwegen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 juni 2009 te Leiden en/of Den Haag, althans in de trein op het traject Amsterdam naar Lelystad/Almere, in ieder geval in Nederland, opzettelijk een tas (inhoudende onder andere een portemonnee en/of een rijbewijs en/of een mobiele telefoon
en/of NS artikelen), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Y] en/of de NS, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als gevonden voorwerp, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
en/of:
hij op of omstreeks 25 juni 2009 te Leiden en/of Den Haag en/of Almere, in ieder geval in Nederland, een tas (inhoudende onder andere een portemonnee en/of een rijbewijs en/of een mobiele telefoon en/of NS artikelen -ten name van [Y]-) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen van het goed/de goederen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
3. Het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking weergegeven op dagvaarding 1 komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte mevrouw [X] door verwurging om het leven heeft gebracht.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte dit feit, in de subsidiair ten laste gelegde vorm van doodslag, heeft begaan.
De verdenking weergegeven op dagvaarding 2 is, dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de diefstal, oplichting of heling van een tas met inhoud uit een trein.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de subsidiair, eerste alternatief/cumulatief ten laste gelegde verduistering heeft begaan.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat mevrouw [X] niet door enig toedoen van verdachte, maar door een epileptische aanval is overleden en dat verdachte daarom moet worden vrijgesproken van hetgeen hem in dagvaarding 1 wordt verweten.
De raadsman heeft over dagvaarding 2 ter terechtzitting betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van diefstal en verduistering, maar dat de ten laste gelegde heling kan worden bewezenverklaard.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging1
3.3.1 Dagvaarding 1
De rechtbank stelt vast dat [X] op 11 juli 2009 in Den Haag is overleden2.
Over de oorzaak van het overlijden van [X] verschillen de officier van justitie en de verdediging van mening. Het standpunt van de officier van justitie is grotendeels gebaseerd op diverse deskundigenrapportages die deel uitmaken van het dossier. Het standpunt van de verdediging is voornamelijk gebaseerd op hetgeen verdachte heeft verklaard over zijn waarnemingen bij het overlijden van [X]. De raadsman van verdachte heeft herhaalde malen verzocht om aanvullend onderzoek en tegenonderzoek, laatstelijk ter terechtzitting van 7 april 2010. De verzoeken om aanvullend onderzoek zijn gehonoreerd en hebben geresulteerd in nadere rapportages waarin de aanvullende vragen van de verdediging door de deskundigen zijn beantwoord.
3.3.1.1 verzoeken om tegenonderzoek
De raadsman heeft ter terechtzitting van 14 januari 2010 en opnieuw ter zitting van 7 april verzocht om tegenonderzoek, welke verzoeken telkens zijn afgewezen. Over die afwijzingen overweegt de rechtbank het volgende.
De raadsman heeft zijn verzoek om tegenonderzoek onderbouwd met de stelling dat de conclusies van de patholoog van het Nederlands Forensisch Instituut A. Maes voor verdachte uitermate belastend zijn en dat verdachte, in het licht van zijn ontkennende proceshouding, recht heeft op en belang heeft bij tegenonderzoek. De raadsman heeft bij zijn verzoek de vraag centraal gesteld of de werkwijze van de patholoog juist is geweest 3. Vervolgens heeft hij een vragenlijst overgelegd met 87 vragen, opgesteld door drs. [A] en dr. [B]. Zonder beantwoording van deze vragen door een tegendeskundige kan volgens de raadsman niet worden gesteld dat de rapporten deugdelijk zijn en een betrouwbaar resultaat inhouden. De raadsman acht het noodzakelijk dat het stoffelijk overschot van [X] wordt opgegraven en onderzocht ter beantwoording van al deze 87 vragen.
De Wet deskundige in strafzaken, die op 1 januari 2010 in werking is getreden, kent aan de verdediging een recht op aanvullend onderzoek en tegenonderzoek toe. In zijn algemeenheid kan niet gelden dat aan alle vragen om het uitvoeren van tegenonderzoek of aanvullend onderzoek onbeperkt tegemoet moet worden gekomen. Uitgangspunt kan zijn dat redelijke, goed gemotiveerde verzoeken van de verdediging kunnen worden ingewilligd4.Van de verdediging mag worden verlangd dat zij aannemelijk maakt waarom aanvullend onderzoek of tegenonderzoek gewenst is; als het bij voorbeeld gaat om replicatie van uitgevoerd standaardonderzoek, waarvan de betrouwbaarheid niet ter discussie staat, moet de rechter zo’n verzoek kunnen afwijzen.5
De rechtbank heeft de vragenlijst, die door de raadsman is overgelegd, bestudeerd en is tot de conclusie gekomen dat deze vragen zien op de de volledigheid van het onderzoek van de patholoog en dat vragen worden gesteld bij de wijze van verslaglegging door de patholoog. In de vragenlijst wordt een groot aantal open vragen gesteld waarvan de strafrechtelijke relevantie niet is onderbouwd. De raadsman heeft geen concrete aanknopingspunten voor twijfels opgeworpen over de juistheid van de conclusies die de patholoog op basis van door haar en andere deskundigen geconstateerde letsels heeft getrokken over de doodsoorzaak van [X]. De enkele omstandigheid dat die conclusies voor verdachte belastend zijn rechtvaardigen niet een tegenonderzoek zoals door de verdediging gewenst. De rechtbank heeft daarom het verzoek om aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting teneinde een tegenonderzoek te laten plaatsvinden afgewezen. Eerst ter terechtzitting heeft de verdediging de mogelijkheid van het horen van de deskundige bij wijze van subsidiair verzoek gedaan. In het licht van het voorgaande acht de rechtbank ook een verhoor van een of meer deskundigen ter terechtzitting de rechtbank niet noodzakelijk.
3.3.1.2 bewijsuitsluiting wegens onbetrouwbaarheid deskundige rapportages
Bij pleidooi heeft de raadsman vervolgens gesteld dat het forensisch onderzoek onvoldoende, onvolledig en oncontroleerbaar is en dat de forensische rapportages wegens onvoldoende betrouwbaarheid van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Over de betrouwbaarheid van de deskundigenrapportages overweegt de rechtbank als volgt.
Het deskundigenonderzoek in de onderhavige strafzaak is aangevangen geruime tijd voor de inwerkingtreding van de Wet deskundige in strafzaken. De rechtbank stelt vast dat voor de betreffende deskundigheidsgebieden nog geen kwaliteitseisen zijn opgesteld waaraan deskundigen moeten voldoen om in het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen te worden opgenomen en dat nog geen deskundigen in het register zijn opgenomen. De rechtbank stelt voorts vast dat de rapporteurs in deze strafzaak door het Nederlands Forensisch Instituut zijn opgeleid en getoetst en dat zij bij het onderzoek gebruik hebben gemaakt van de infrastructuur, voorschriften en kwaliteitsborgingssystematiek van dat instituut. De rechtbank beschouwt de onderzoekers derhalve als voldoende deskundig om te rapporteren in deze strafzaak. De rechtbank zal de rapporten daarom – met inachtneming van hetgeen hierna nog specifiek over diverse rapportages zal worden overwogen – niet uitsluiten van bewijs.
3.3.1.3 de doodsoorzaak
Het staat op grond van de videobeelden van het appartementencomplex en zijn eigen verklaring vast dat verdachte aanwezig was bij het overlijden van [X]6. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of dat overlijden een natuurlijke oorzaak heeft gehad. De deskundigen hebben bij de overledene verschillende letsels geconstateerd.
Er was sprake van rode huidletsels aan beide zijden aan de voorzijde van de hals. Er waren bloeduitstortingen aan beide zijden bij de speekselklieren onder de onderkaakrand, in de diepe halsspieren links, in de linker schildklierkwab, aan de achterzijde van het strottenhoofd en midden in de tongspier. Er was opvallende stuwing van bloed aan het hoofd met stipvormige bloeduitstortingen rondom de ogen, in het oogwit, in de slijmvliezen van de oogleden en in de slijmvliezen van de mondholte7. Er was sprake van een verplaatsing (dislocatie) van de botstukjes van het bovenste hoorntje van het strottenhoofd8.
De patholoog Maes concludeert dat de letsels het gevolg zijn geweest van bij leven opgelopen omsnoerend en/of samendrukkend geweld op de hals zoals dat optreedt bij wurghandelingen en dat het overlijden volledig kan worden verklaard door opgetreden verstikkingsverschijnselen9.
De forensisch antropoloog Maat concludeert dat het gedisloceerde gewricht van het strottenhoofd wijst op geweld op de hals. Deze beschadigingen zijn volgens Maat bij leven, tijdens of korter dan 48 uur voor het intreden van de dood ontstaan10.
De forensisch arts Botter concludeert dat de letsels het gevolg zijn van krachtig mechanisch samendrukkend en/of samensnoerend geweld op de hals, waarbij de veroorzakende krachtsinwerkingen niet op één punt hebben plaatsgevonden. Hij concludeert voorts dat de huidbeschadigingen het gevolg zijn van schurend contact met ruw oppervlak of frictie bij krachtige omsnoering en dat de afschaving meest waarschijnlijk in dwarse richting heeft plaatsgevonden. Voor de bloeduitstortingen in de hals is een aanzienlijke mechanische krachtsinwerking vereist. Over de stipvormige bloedingen in het hoofd/halsgebied zegt Botter dat deze het gevolg zijn van extreme stuwing van aders. Bij afsluiting van aders treedt stuwing op boven het niveau van afsluiting. Als gevolg hiervan kunnen kleine bloedvaatjes barsten, waardoor de stipvormige bloedinkjes ontstaan. De oorzakelijke stuwing ontstaat alleen wanneer er sprake is van tweezijdige terugvloedbelemmering in de aders die enige tijd voortduurt (minimaal meerdere seconden). Vervolgens kunnen stipvormige bloedinkjes ontstaan als de stuwing enige tijd aanhoudt. Gelet op de stipvormige bloedinkjes heeft de geweldsinwerking volgens Botter langere tijd voortgeduurd11.
De verdachte heeft verklaard dat [X] als gevolg van wat hij zag als een epileptische aanval is gevallen12. Naar aanleiding van die verklaring is op verzoek van de raadsman onderzoek verricht naar de mogelijkheid van een epileptische aanval als doodsoorzaak. De neuropatholoog Kubat laat die mogelijkheid in zijn antwoord op vragen van de officier van justitie aanvankelijk in het midden13. Blijkens zijn latere rapport heeft hij weliswaar bij het onderzoek van de hersenen veranderingen gevonden die passen bij een afwijking in de hersenen welke gepaard gaat met epileptische insulten. Deze veranderingen aan het centrale zenuwstelsel verklaren echter volgens de neuropatholoog het overlijden niet14.
De verdachte heeft verder verklaard dat [X] bij haar val met haar hoofd op een punt van de tafel is terechtgekomen15. Naar aanleiding van die verklaring heeft de rechtbank zich de vraag gesteld of een ongelukkige val het overlijden van [X] zou kunnen verklaren. De forensisch arts Botter is van oordeel dat de beschadiging aan het hoorntje van het strottenhoofd vrijwel zeker niet kan worden toegeschreven aan een val, maar dat hypothetisch wel de mogelijkheid bestaat van een val op een puntig voorwerp, zoals bijvoorbeeld de punt van een tafel16. Een dergelijke val kan echter niet de stipvormige bloedinkjes verklaren, die volgens Botter alleen kunnen ontstaan wanneer tweezijdige terugvloedbelemmering in de aders minimaal meerdere seconden voortduurt. Nu bij [X] stipvormige bloedinkjes zijn aangetroffen in het hoofd/halsgebied, acht de rechtbank het overlijden door een enkele val niet aannemelijk. De rechtbank verwerpt dan ook de mogelijkheid van een val als doodsoorzaak.
Op grond van het voorgaande kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat [X] als gevolg van omsnoerend en/of samendrukkend geweld op haar hals en daarop volgende verstikking om het leven is gekomen en dat er derhalve sprake is van een niet natuurlijke dood. Verdachte was als enige aanwezig bij het overlijden van [X]. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de verwurgingshandelingen heeft gepleegd. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [X] opzettelijk van het leven heeft beroofd. Nu in het dossier geen enkele aanwijzing is voor voorafgaand kalm beraad en rustig overleg bij verdachte, levert dit de subsidiair ten laste gelegde doodslag op.
3.3.2 Dagvaarding 2
De rechtbank stelt vast dat op 25 juni 2009 in Leiden in een trein een tas met daarin een portemonnee, een rijbewijs, een mobiele telefoon en NS-artikelen werd ontvreemd. Deze goederen behoorden toe aan [Y] en/of de Nederlandse Spoorwegen17. De tas en een aantal van deze goederen werden op 12 augustus 2009 aangetroffen in de woning van verdachte18. Verdachte heeft verklaard dat hij de tas heeft gestolen19. De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de primair ten laste gelegde diefstal heeft gepleegd.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat (dagvaarding 1)
hij op 11 juli 2009 te 's-Gravenhage opzettelijk [X] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet tegen die [X] geweld gebruikt, bestaande uit het uitoefenen van omsnoerend en/of samendrukkend geweld op de hals, tengevolge waarvan voornoemde [X] is overleden;
en dat (dagvaarding 2)
hij op 25 juni 2009 te Leiden, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas (inhoudende onder andere een portemonnee en een rijbewijs en een mobiele telefoon en NS artikelen), toebehorende aan [Y] en/of de Nederlandse Spoorwegen.
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een of meer omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6. De straf
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de hem ten laste gelegde moord, diefstal en heling wordt vrijgesproken en dat hij ter zake van de hem ten laste gelegde doodslag en verduistering wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft daarbij meegewogen, dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een onderzoek door het Pieter Baan Centrum. Niet duidelijk is geworden of sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, waardoor geen uitspraak over de toerekeningsvatbaarheid kan worden gedaan. Er is echter wel sprake is van agressieproblemen en de maatschappij moet worden beschermd tegen mensen die weigeren mee te werken aan onderzoeken en behandelingen en bij wie de kans op recidive dus groot is.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de eis van de officier van justitie niet in overeenstemming is met de jurisprudentie en dat het gegeven dat een tbs-maatregel onmogelijk is omdat verdachte niet aan gedragskundig onderzoek wenst mee te werken niet rechtvaardigt dat een hogere gevangenisstraf wordt gevorderd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich behalve aan de diefstal van een tas, schuldig gemaakt aan het opzettelijk van het leven beroven van een zeer kwetsbare 32-jarige vrouw. Deze vrouw leidde ondanks haar handicaps een zelfstandig leven en was in dat leven gelukkig, zoals blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaringen van haar nabestaanden. Verdachte heeft haar dit leven, het meest kostbare dat een mens kan bezitten, op brute wijze ontnomen door met zo veel kracht haar keel dicht te houden dat zij door verstikking om het leven is gekomen. Verdachte heeft zich dusdoende schuldig gemaakt aan een zeer ernstig misdrijf, dat veel verdriet heeft teweeggebracht bij de nabestaanden, die van haar hielden en trots op haar waren. Zij moeten door verdachtes toedoen met het gemis leven. Het behoeft geen betoog dat dit soort strafbare feiten doorgaans ook veel onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving veroorzaken en de rechtsorde in hoge mate schokken.
Blijkens een uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 15 juli 2009 werd verdachte reeds eerder in 2005 veroordeeld wegens een geweldsdelict.
Gedurende het onderzoek heeft verdachte volhard in zijn weigering om mee te werken aan de totstandkoming van rapporten van de reclassering, de psychiater en het Pieter Baan Centrum, zoals blijkt uit de brief van reclasseringswerker mevr. [reclasseringswerker], gedateerd 26 oktober 2009, de brief van drs. B.J.H. Van der Hoeven, psychiater, gedateerd 16 oktober 2009, en het rapport van P.E. Geurkink en A.E. Grochowska, respectievelijk psycholoog en psychiater bij het Pieter Baan Centrum, gedateerd 18 maart 2010. Deze proceshouding heeft het onderzoek naar de geestvermogens en de toerekeningsvatbaarheid van verdachte belemmerd en tevens een onderzoek naar de mogelijkheid van een behandeling van verdachte gefrustreerd.
Het voorgaande in aanmerking genomen acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. De door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf van twaalf jaren is hoger dan de straffen die doorgaans voor een dergelijke doodslag worden opgelegd. Er zijn echter twee redenen waarom de rechtbank deze aanzienlijke straf in de onderhavige zaak toch passend en geboden acht.
In de eerste plaats heeft verdachte het hierboven beschreven geweld gebruikt tegen een vrouw die door haar beperkingen extra kwetsbaar en minder weerbaar was dan de gemiddelde vrouw van haar leeftijd. Verdachte had zich door haar kwetsbaarheid juist extra zorgzaam en verantwoordelijk moeten gedragen toen hij haar in zijn woning ontving. De rechtbank neemt verdachte zeer kwalijk dat hij juist het tegenovergestelde deed, met fatale gevolgen.
Daarnaast heeft verdachte door zijn hardnekkige weigering om mee te werken aan iedere vorm van gedragskundig onderzoek laten blijken dat hij het niet nodig vindt om te werken aan mogelijke oplossingen van de onderliggende problemen die er, gegeven het feit dat hij een weerloze vrouw heeft gewurgd, onmiskenbaar zijn. De rechtbank moet de samenleving bescherming bieden tegen het gevaar dat verdachte ook voor anderen kan opleveren. Nu van behandeling geen sprake kan zijn, rest de rechtbank geen andere mogelijkheid dan die bescherming te geven door verdachte voor langere tijd uit de samenleving weg te houden
7. De vordering van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [Z] tot een bedrag van € 14.518,50 (dagvaarding 1).
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 14.518,50, subsidiair 107 dagen hechtenis, ten behoeve van de nabestaande van het slachtoffer genaamd [Z].
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [Y] tot een bedrag van € 614,00 (dagvaarding 2).
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 614,00, subsidiair 12 dagen hechtenis, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [Y].
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspaak van verdachte bepleit, als gevolg waarvan de benadeelde partij [Z] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering.
De verdediging heeft de rechtbank terzake de vordering van [Y] verzocht om het bedrag dat betrekking heeft op de bril te matigen omdat daar gedeeltelijk op moet worden afgeschreven nu de bril niet meer nieuw was. De verdediging heeft voorts verzocht om de vordering voor het overige af te wijzen wegens het ontbreken van een onderbouwing.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
7.3.1 De vordering van [benadeelde partij Z]
De rechtbank acht deze vordering van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Deze vordering is door of namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder subsidiair bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 14.518,50.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens de nabestaande van het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 14.518,50, ten behoeve van de nabestaande van het slachtoffer genaamd [Z].
7.3.2 De vordering van [Y].
De rechtbank acht deze vordering van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Deze vordering is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij, met uitzondering van het in verband met de diefstal van de bril geclaimde bedrag. De rechtbank stelt daartoe vast dat het onder de post 'bril' opgenomen bedrag niet correct is en dat uit de factuur blijkt dat deze post € 269 bedraagt.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder primair bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 614,00.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder primair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 614,00, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [Y].
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 57, 287 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij eerste dagvaarding onder primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij eerste dagvaarding onder subsidiair en bij tweede -gewijzigde- dagvaarding onder primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van de eerste dagvaarding onder subsidiair:
doodslag;
ten aanzien van de tweede dagvaarding onder primair:
diefstal;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [Z] (van wie het adres bekend is bij de officier van justitie) toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [Z], een bedrag van € 14.518,50;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 14.518,50 ten behoeve van de nabestaande van het slachtoffer genaamd [Z];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 107 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij [Z] de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan deze benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [Y], [adres], toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [Y], een bedrag van € 614,00;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 614,00 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [Y];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 12 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij [Y] de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan deze benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
Dit vonnis is gewezen door
mrs. Poustochkine, voorzitter,
Frenkel en Royakkers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Kistemaker, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 april 2010.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt –tenzij anders vermeld– bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het doorgenummerde proces-verbaal met het nummer PL1509/2009/2455, van de Politie Haaglanden, gedateerd 5 oktober 2009, met bijlagen.
2 AH/002 proces-verbaal van bevindingen blz 201; AH/010 proces-verbaal uitkijken videobeelden blz 227; AH/008 en AH009, processen-verbaal identificatie stoffelijk overschot blz 222 en 224;
3 Brieven van de raadsman d.d. 13 januari en 1 maart 2010.
4 Citaat Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 31 116, nr. 3, blz 3.
5 Idem, blz 16.
6AH/010 en AH/027 processen-verbaal uitkijken videobeelden blz 227 en 262 en V1/05 proces-verbaal studioverhoor verdachte blz 95.
7 Bijlage B2, deskundigenrapport van A. Maes, arts en patholoog, d.d. 13 oktober 2009, blz 204.
8 Bijlage B2, deskundigenrapport van prof. dr. G.J.R. Maat, forensisch antropoloog, arts-anatoom en drs. M.C. de Boer, arts, forensisch antropoloog i.o., blz 224; brief van A. Maes, arts en patholoog, blz 227.
9 Bijlage B2, deskundigenrapport van A. Maes, arts en patholoog, d.d. 13 oktober 2009, blz 205.
10 Bijlage B2, deskundigenrapport onderzoek strottenhoofd van prof. dr. G.J.R. Maat, forensisch antropoloog, arts-anatoom en drs. M.C. de Boer, arts, forensisch antropoloog i.o., d.d. 21 januari 2010 blz 231.
11Bijlage B3, beantwoording vraagstelling door D. Botter, forensisch arts, d.d. 21 januari 2010, blz 239-240.
12 V1/05 proces-verbaal studioverhoor verdachte blz 95.
13 Bijlage B3, brief van dr. B. Kubat, neuropatholoog d.d. 7 januari 2010, blz 236 en 237.
14 Bijlage B3, deskundigenrapport dr. B. Kubat, neuropatholoog, d.d. 13 januari 2010, blz 235.
15 V1/07 proces-verbaal studioverhoor verdachte blz 170.
16 Bijlage B3, beantwoording vraagstelling door D. Botter, forensisch arts, d.d. 21 januari 2010, blz 240.
17 Proces-verbaal van aangifte [Y] d.d. 26 juni 2009 genummerd PL 26SB/09-028953
18 AH/032 proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 augustus 2009, blz 635-636.
19 V1/05 proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 augustus 2009, blz 103-104.