RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 10 / 3808 (voorlopige voorziening) AWB 10 / 3807 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 maart 2010
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum], van Afghaanse nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde: mr. F. Fonville, advocaat te Haarlem,
de minister van Justitie, voorheen de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: drs. P.E.G. Heijdanus Meershoek, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Verzoeker heeft op 21 december 2009 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 29 januari 2010 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 29 januari 2010 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep de werking van het besluit niet opschort. Verzoeker heeft op 29 januari 2010 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 11 maart 2010. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.4 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) genoemde gronden.
2.5 Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Bij de beoordeling worden de in artikel 31, tweede lid, Vw bedoelde omstandigheden betrokken.
2.6 Verweerder heeft in C14/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) beleidsregels neergelegd over zijn beoordeling van de geloofwaardigheid van verklaringen van asielzoekers. Ingevolge het in C14/3.3. Vc neergelegde beleid gaat het bij de beoordeling door verweerder van het asielrelaas meestal niet om de vraag, of en in hoeverre de verklaringen over de feiten die de asielzoeker aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd als vaststaand moeten worden aangenomen. De asielzoeker is immers veelal niet in staat en van hem kan ook redelijkerwijs niet worden gevergd zijn relaas overtuigend met bewijsmateriaal te staven. Om de vreemdeling tegemoet te komen waar dat probleem zich voordoet en toch een adequate beoordeling van de aanvraag in het licht van de toepasselijke wettelijke voorschriften te kunnen verrichten, geldt ingevolge artikel 3.35, derde lid, Vv – in welke bepaling artikel 31, eerste lid, Vw nader is uitgewerkt – dat de verklaringen van de vreemdeling en de daarin gestelde feiten geloofwaardig worden geacht, indien de vreemdeling aan de in eerstgenoemde bepaling vermelde voorwaarden heeft voldaan. Aan die voorwaarden zal in de regel niet worden voldaan, indien sprake is van een omstandigheid als vermeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw. In dat geval zal volgens paragraaf C14/3.4 Vc van de verklaringen een positieve overtuigingskracht moeten uitgaan om de daarin gestelde feiten alsnog geloofwaardig te achten.
2.7 Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag, kort gezegd, het volgende aangevoerd. Hij heeft in Afghanistan problemen met familieleden van de vriendin van zijn broer. Voorts verwacht verzoeker problemen met de autoriteiten vanwege zijn ontsnapping uit detentie.
2.8 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat het asielrelaas van verzoeker ongeloofwaardig wordt geacht. Daarbij heeft verweerder de omstandigheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw betrokken.
2.9 Verzoeker heeft, kort samengevat, aangevoerd dat verweerder hem ten onrechte artikel 31, eerste lid, onder f, Vw heeft tegengeworpen en zijn asielrelaas ongeloofwaardig heeft bevonden.
2.10 De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.11 In het licht van het onder 2.5 en 2.6 vermelde toetsingskader dient allereerst te worden beoordeeld of verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van verzoekers asielrelaas de omstandigheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw heeft mogen betrekken.
2.12 Verweerder heeft de tegenwerping van de omstandigheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f , Vw in de eerste plaats doen steunen op het standpunt dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat niet aan hem is toe te rekenen dat hij bij zijn aanvraag geen documenten heeft overgelegd ter staving van zijn nationaliteit en identiteit. In dit verband verwijt verweerder verzoeker dat hij niet de taskera heeft overgelegd waarover hij bij zijn aanvraag heeft verklaard dat die bij een brand in zijn ouderlijk huis verloren is gegaan. De voorzieningenrechter kan zich verenigen met het standpunt van verzoeker dat dit verwijt berust op een ontoelaatbare cirkelredenering. Immers, de overwegingen in het bestreden besluit ter zake van de taskera komen er op neer dat verweerder vindt dat het relaas van verzoeker mede ongeloofwaardig is omdat verzoeker zijn taskera niet heeft overgelegd, terwijl de verklaring van verzoeker voor het niet overleggen van die taskera door verweerder niet wordt geloofd omdat zijn relaas ongeloofwaardig wordt geacht. De voorzieningenrechter wijst er hierbij op dat de motivering van verweerder op dit punt afwijkt van de motivering die bijvoorbeeld aan de orde was in de zaak waarover de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in zijn uitspraak van 6 augustus 2004 (JV 2000,447) heeft geoordeeld. In die zaak was, anders dan in deze, het oordeel van verweerder over de geloofwaardigheid van de gestelde brand los van de andere aan het oordeel over het asielrelaas ten grondslag gelegde omstandigheden gemotiveerd.
2.13 Voorts heeft verweerder de tegenwerping van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw doen steunen op het standpunt dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat niet aan hem is toe te rekenen dat hij bij zijn aanvraag geen documenten ter staving van zijn asielrelaas heeft overgelegd. Daarbij zijn in het besluit in het bijzonder genoemd documenten van de advocaat en de ontsnapping uit de gevangenis. Voor wat betreft de ontsnapping is hier in het besluit aan toegevoegd dat die volgens verzoeker veel aandacht in de media heeft getrokken. Met verzoeker is de voorzieningrechter van oordeel dat niet duidelijk is op het bestaan van welke documenten verweerder hier het oog heeft. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verzoeker bij zijn aanvraag zelf niet heeft verklaard over documenten ter staving van zijn asielrelaas te hebben beschikt en tijdens het nader gehoor (p.16) op de vraag of de advocaat nog aan documenten omtrent de detentie van verzoeker kan komen ontkennend heeft geantwoord. Voorts neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verzoeker bij het nader gehoor weliswaar heeft verklaard dat hij van zijn oom had gehoord dat het nieuws over zijn ontsnapping op de televisie is geweest. Echter niet, althans niet zonder nadere motivering, valt in te zien met welke documenten als bedoeld in C4/3.6.2 Vc verzoeker het bestaan van deze nieuwsbericht(en) op de (Afghaanse) televisie had kunnen staven en in hoeverre van verzoeker in redelijkheid verwacht mocht worden dat hij die documenten reeds bij zijn aanvraag had overgelegd.
2.14 Aan de opmerking in (het voornemen van) het bestreden besluit dat verzoeker tegenover de Duitse autoriteiten een andere voornaam en geboorteplaats heeft opgegeven dan hij bij zijn onderhavige asielaanvraag heeft gedaan, kan in het licht van de tegenwerping van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw, geen zelfstandige betekenis worden toegekend.
2.15 Op grond van het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat niet aan hem is toe te rekenen dat hij bij zijn aanvraag geen documenten heeft overgelegd die zijn identiteit, nationaliteit en asielrelaas kunnen staven. Daaruit vloeit voort dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van verzoekers asielrelaas het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw mag worden betrokken.
2.16 De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:46 Awb.
2.17 De voorzieningenrechter zal het beroep gegrond verklaren.
2.18 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen. .
2.19 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de door verzoeker gemaakte kosten. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en € 437,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1).
3.1 verklaart het beroep tegen het besluit tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel gegrond;
3.2 draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van verzoeker met inachtneming van deze uitspraak;
3.3 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.4 veroordeelt verweerder in de kosten in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening ad € 874,- en in verband met het beroep ad € 437,- en draagt verweerder op deze kosten aan verzoeker te voldoen.
3.5 Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, voorzieningenrechter, en op 25 maart 2010 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van A.J. Vervoordeldonk, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.