ECLI:NL:RBSGR:2010:BM2385

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/8450
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet en de voorwaarden voor asielaanvragen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 maart 2010, staat de vraag centraal of eiser voor 1 april 2001 een asielaanvraag heeft ingediend, in het kader van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet (oud). De rechtbank constateert dat het begrip 'asielaanvraag' in de Regeling niet is gedefinieerd, maar oordeelt dat de aanvragen van eiser niet als zodanig kunnen worden beschouwd. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat er geen asielgerelateerde gronden zijn aangevoerd in de aanvragen van eiser. De rechtbank wijst erop dat de Regeling een vergunning verleent aan vreemdelingen wiens eerste asielaanvraag vóór 1 april 2001 is ingediend, en dat eiser niet voldoet aan deze voorwaarde.

De rechtbank behandelt de procedure die is gestart door eiser tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie, die het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser heeft in zijn faxbericht van 4 april 2009 betoogd dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, en verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank overweegt dat de intentie van verweerder met het besluit van 10 juni 2009 was om het eerdere besluit van 9 maart 2009 in te trekken, en dat het beroep van eiser moet worden aangemerkt als gericht tegen dit laatste besluit.

Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat er geen sprake is van een asielaanvraag van voor 1 april 2001, en dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor een aanbod op grond van de Regeling. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak wordt ondertekend door de rechter en de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 09/8450, V-nummer: [v-nummer] ,
uitspraak van de enkelvoudige kamer
inzake
[eiser] , eiser,
gemachtigde: mr. S. Zwiers, advocaat te Dordrecht,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie, thans de Minister van Justitie, verweerder,
gemachtigde: drs. J.R. Toussaint, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 9 maart 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiser van 3 september 2008 tegen het niet ambtshalve doen van een aanbod op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet (oud) (hierna: de Regeling) niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 11 maart 2009 beroep ingesteld.
Bij besluit van 10 juni 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiser van 3 september 2008 ongegrond verklaard.
De zaak is op 10 februari 2010 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiser is ter zitting verschenen bij gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Het wettelijk kader
Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) is Onze Minister bevoegd ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen.
Ingevolge artikel 3.6, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) kunnen bij ministeriële regeling andere beperkingen dan genoemd in het eerste lid worden aangewezen waaronder de verblijfsvergunning ambtshalve kan worden verleend.
Ingevolge artikel 3.17a, aanhef en onder b, van het Voorschrift vreemdelingen 2000 (hierna: Vv 2000) wordt als beperking, bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, van het Besluit, aangewezen de beperking verband houdende met: afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet.
De Regeling is neergelegd in het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: WBV), nr. 2007/11 en in werking getreden op 15 juni 2007. De regeling is opgenomen in hoofdstuk B14/5 van de Vc 2000.
In de Regeling is - voor zover hier van belang - het volgende opgenomen:
"Op grond van deze regeling wordt een vergunning gegeven aan de vreemdeling:
a. wiens eerste asielaanvraag vóór 1 april 2001 is ingediend, dan wel die zich reeds vóór 1 april 2001 bij de IND of de vreemdelingenpolitie heeft gemeld voor het indienen van een asielaanvraag;
(...)."
Bij besluit van 19 december 2008, WBV 2008/31, gepubliceerd in de Staatscourant op
29 december 2008, is de Regeling met ingang van 1 januari 2009 komen te vervallen.
Ingevolge artikel II, eerste lid, aanhef en onder d, van voornoemd besluit blijft de Regeling echter onder meer van kracht voor vreemdelingen die tijdig bezwaar hebben aangetekend tegen het besluit, dan wel de feitelijke handeling waarbij is geoordeeld dat er geen grond bestond een verblijfsvergunning op grond van de Regeling te verlenen.
2.2. De bestreden besluiten
In het besluit van 9 maart 2009 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift van eiser niet-ontvankelijk is daar geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of een handeling waartegen een rechtsmiddel openstaat.
In het besluit van 10 juni 2009 stelt verweerder zich op het standpunt dat het bezwaar van eiser ongegrond is. Eiser komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van de Regeling daar hij nimmer een asielaanvraag in Nederland heeft ingediend. Hij valt derhalve buiten de doelgroep van de Regeling.
2.3. De gronden van beroep
Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert in dat kader het navolgende aan. In zijn faxbericht van 4 april 2009 betoogt eiser, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 3 december 2008 (nr. 200803104/1), dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een schriftelijk kenbare handeling en het bezwaarschrift van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
In het faxbericht van 15 juli 2009 betoogt eiser dat de scheiding tussen reguliere procedures en asielprocedures pas sinds 1 juli 1998 bestaat en hij reeds voor die datum een aanvraag heeft gedaan. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling van 22 december 2004 (LJN: AS2596) en een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem, van
25 april 2001 (LJN: AB1910), voert eiser aan dat voor die datum een aanvraag om een verblijfsvergunning vanwege klemmende redenen van humanitaire aard als asielaanvraag en als reguliere aanvraag werd aangemerkt. Derhalve voldoet eiser wel degelijk aan de voorwaarden van de Regeling.
2.4. Het oordeel van de rechtbank
2.4.1. Uit de verklaringen van verweerder ter zitting is de rechtbank gebleken dat verweerder met het besluit van 10 juni 2009 de intentie heeft gehad het besluit van 9 maart 2009 in te trekken, omdat de Afdeling in haar uitspraak van 3 december 2008 (LJN: BG5956) heeft geoordeeld dat het niet ambtshalve doen van een aanbod op grond van de Regeling dient te worden aangemerkt als een handeling in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000, waartegen bezwaar open staat. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij het besluit van
10 juni 2009 heeft opgevat als een vervanging van het besluit van 9 maart 2009 en dat zijn beroepsgronden zich beperken tot de inhoudelijke aspecten van de zaak. In het licht van het bovenstaande zal de rechtbank het besluit van 9 maart 2009 als ingetrokken beschouwen en het beroep voorzover dat is gericht tegen het ingetrokken besluit van 9 maart 2009 niet-ontvankelijk verklaren. Met het oog op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, merkt de rechtbank het beroep van eiser van 11 maart 2009 aan als zijnde mede gericht tegen het besluit van 10 juni 2009.
2.4.2. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of eiser voor 1 april 2001 een asielaanvraag heeft ingediend en aldus heeft voldaan aan de voorwaarden van de Regeling.
2.4.3. De rechtbank stelt aan de hand van de dossierstukken vast dat eiser op 24 juni 1998 voor de eerste maal een verzoek om verlening van een vergunning tot verblijf vanwege 'redenen van humanitaire aard' heeft gedaan. Eiser heeft in het kader van deze aanvraag, kort weergegeven, aangevoerd dat hij zich gedurende zijn verblijf in Nederland als een oppassend en goed burger heeft gedragen en in Nederland een groot sociaal netwerk heeft, dat hij geen familie of vrienden meer heeft in China en dat hij zich dientengevolge aldaar economisch noch sociaal staande kan houden, dat hij bij het verkrijgen van een verblijfsvergunning, gelet op zijn professie als kok, nimmer werkeloos zal zijn en een daadwerkelijke bijdrage zal leveren aan de Nederlandse economie en dat het eiser door het inwerkingtreden van de Koppelingswet feitelijk onmogelijk is gemaakt om in zijn levensonderhoud te voorzien. Bij beschikking van 21 april 1999 is de aanvraag van eiser afgewezen. Het door eiser ingediende bezwaar is bij beschikking van 4 januari 2001 ongegrond verklaard. De beschikking is inmiddels in rechte komen vast te staan.
2.4.4. Voorts heeft eiser op 19 oktober 1999 een aanvraag om een verblijfsvergunning op grond van de zogenoemde witte illegalenregeling gedaan. In het kader van deze aanvraag heeft eiser aangevoerd dat hij sinds 1985 ononderbroken in Nederland heeft verbleven en sinds 1989 staat ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie, dat hij nimmer gebruik heeft gemaakt van valse documenten of onjuiste gegevens heeft verstrekt, dat hij geen criminele antecedenten heeft en dat hij aantoonbaar in Nederland is ingeburgerd. Voorts heeft eiser betoogd dat hij niet beschikt over een geldig Chinees paspoort. Deze aanvraag is bij ongedateerde beschikking, door eiser ontvangen op 18 juli 2000, afgewezen. Het bezwaar van eiser is bij de voormelde beschikking van 4 januari 2001 ongegrond verklaard. Het door eiser tegen de laatstvermelde beschikking ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, van 16 juli 2002 (AWB 01/913) ongegrond verklaard. Omdat daartegen geen rechtsmiddel is ingesteld, is de beschikking in rechte komen vast te staan.
2.4.5. De rechtbank constateert dat in de Regeling het begrip 'asielaanvraag' niet is gedefinieerd. De rechtbank is echter van oordeel dat beide bovengenoemde aanvragen niet kunnen worden beschouwd als asielaanvragen die zijn ingediend voor 1 april 2001. Daartoe acht de rechtbank doorslaggevend dat in beide aanvragen, blijkens bovengenoemde weergave van de inhoud van die aanvragen, geen asielgerelateerde gronden zijn aangevoerd. Voor deze uitleg van het begrip 'asielaanvraag' vindt de rechtbank mede steun in de uitspraken van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 24 september 2009 (LJN: BJ9697 en JV 2009, 445) en 25 februari 2010 (LJN: BL7334).
2.4.6. Nu geen sprake is van een asielaanvraag van voor 1 april 2001, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een aanbod op grond van de Regeling.
2.4.7. Het beroep is ongegrond.
2.4.8. Voor een proceskostenvergoeding ziet de rechtbank geen aanleiding.
2.4.9. Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
- verklaart het beroep voor zover dat is gericht tegen het besluit van 9 maart 2009 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.J. van der Wilt, rechter, en door deze en mr. F.A.L.M. van Daal griffier, ondertekend.