ECLI:NL:RBSGR:2010:BM3227

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09-6961
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraakse eiser met betrekking tot mishandeling en geloofwaardigheid

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 13 april 2010 uitspraak gedaan in het beroep van een Iraakse eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag was eerder door de minister van Justitie afgewezen op 6 februari 2009, waarna de eiser op 2 maart 2009 beroep instelde. De rechtbank heeft de zaak behandeld in aanwezigheid van de eiser en zijn gemachtigde, evenals de gemachtigde van de verweerder, de minister van Justitie. De eiser heeft aangevoerd dat hij in Irak was gemarteld en dat zijn asielrelaas geloofwaardig is, ondanks het ontbreken van reisdocumenten. De rechtbank heeft overwogen dat de eiser zijn identiteit en nationaliteit voldoende heeft onderbouwd, maar dat het ontbreken van reisdocumenten aan hem kan worden toegerekend. De rechtbank heeft echter ook vastgesteld dat de medische rapportage van de arts van de Medische Onderzoeksgroep (MOG) van Amnesty International niet door de verweerder in de beoordeling is betrokken, wat in strijd is met de zorgvuldigheidseisen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door vast te houden aan het aanvankelijke geloofwaardigheidsoordeel zonder nadere motivering. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 09/6961
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 13 april 2010
in de zaak van:
[eiser],
geboren op [geboortedatum], van Iraakse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. A.H.A. Kessels, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de minister van Justitie, voorheen de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. W.A. Kleingeld, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 14 mei 2008 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 6 februari 2009 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit op 2 maart 2009 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft op 18 februari 2010 een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 16 maart 2010. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) genoemde gronden.
2.3 Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Bij de beoordeling worden de in artikel 31, tweede lid, Vw bedoelde omstandigheden betrokken.
2.4 Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
2.5 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Eiser is afkomstig uit [plaatsnaam]. Hij is werkzaam geweest als privéchauffeur voor een bedrijf dat onderdeel uitmaakte van de Patriottische Unie van Koerdistan (hierna: PUK). Hij is op 18 december 2006 ontvoerd en tijdens zijn gevangenschap gemarteld door een voor hem onbekend groep. Hij werd drie dagen vastgehouden en gemarteld. Daarna kon eiser vluchten met een andere gedetineerde. Hij heeft vervolgens vijf maanden thuis verbleven. Toen een collega van eiser werd vermoord en eiser dreigementen ontving, is hij naar het huis van zijn tante gegaan. Hij heeft daarop het land verlaten in januari 2008.
2.6 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid in verbinding met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft zich in het bestreden besluit – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat eiser geen documenten heeft overgelegd om zijn reisroute te kunnen vaststellen, hetgeen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eisers relaas. Eiser heeft zijn relaas voorts niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de door eiser gestelde gebeurtenissen niet geloofwaardig zijn, omdat hij vage, summiere en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd.
2.7 In beroep, waarbij de zienswijze als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, heeft eiser – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte zijn asielrelaas ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser merkt op dat zijn nationaliteit en identiteit vaststaan. Er is derhalve onderzoek mogelijk naar zijn asielrelaas in zijn land van herkomst. Verweerder heeft nagelaten zelf nader onderzoek te doen naar de medische situatie van eiser. Dit is in strijd met het zorgvuldigheidsvereiste. De door verweerder gestelde tegenstrijdigheden, inconsistenties, vage en summiere verklaringen omtrent zijn laatste verblijfplaats, detentie en mishandeling en het artsenbezoek zijn mogelijk het gevolg van de erbarmelijke omstandigheden waarin hij heeft verkeerd en zijn medische situatie. Voorts stelt eiser dat het categoriaal beschermingsbeleid ten aanzien van Irak ten onrechte is beëindigd. Gelet op de verslechterde situatie in Irak sinds juni 2008 zou opnieuw een categoriaal beschermingsbeleid gevoerd moeten worden. Tevens stelt eiser dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, onder c, van Richtlijn 2004/83/EG van de Europese Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: Definitierichtlijn). In een aanvullend beroepschrift van 15 april 2009 heeft eiser vertalingen overgelegd van een verklaring van het Ministerie van Bouw en Huisvesting en een verklaring van de Dienst Veiligheid van [plaatsnaam]. In een aanvullend beroepschrift van 31 juli 2009 heeft eiser een medische rapportage van een arts van de Medische Onderszoeksgroep (MOG) van Amnesty International (opgemaakt op 24 juli 2009) overgelegd.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.8 Niet in geschil is dat eiser zijn identiteit en nationaliteit voldoende heeft onderbouwd, zodat van de geloofwaardigheid daarvan moet worden uitgegaan.
2.9 Ten aanzien van het ontbreken van reisdocumenten, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit aan eiser is toe te rekenen. Eiser heeft verklaard dat hij zijn paspoort, met daarin een Turks visum, in Turkije heeft afgestaan aan een reisagent. Gelet op bestendige jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, is de rechtbank van oordeel dat verweerder aan eiser kan toerekenen dat eiser de reisdocumenten aan de reisagent heeft afgegeven. Verweerder heeft voorts niet aannemelijk hoeven achten dat eiser geen enkel indicatief bewijs van de reis van Irak, via Turkije, naar Nederland kan overleggen, noch in staat is daaromtrent coherent te verklaren. Zo weet eiser niet met welke luchtvaartmaatschappij hij heeft gevlogen en is hij niet in staat gebleken iets te vertellen over de plaatsen en landen waarlangs hij met de vrachtwagen is gereisd. Derhalve heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in het geval van eiser het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw van toepassing is.
2.10 Vervolgens ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van eiser niet geloofwaardig is.
2.11 Verweerder heeft in C14/3 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) beleidsregels neergelegd over zijn beoordeling van de geloofwaardigheid van verklaringen van asielzoekers. In C14/3.3 Vc heeft verweerder het volgende toetsingskader opgenomen:
Voor de toetsing van de geloofwaardigheid van het relaas is van belang of afbreuk wordt gedaan aan die geloofwaardigheid doordat sprake is van een van de omstandigheden als genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw. Indien zulks niet aan de orde is, wordt het relaas in beginsel geloofwaardig bevonden indien de vreemdeling op alle vragen zo volledig mogelijk heeft geantwoord én het relaas innerlijk consistent én niet onaannemelijk is én strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is. Indien wel sprake is van een omstandigheid als genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw mogen in het relaas ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Kortom, van het relaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
Gelet hierop heeft verweerder als toetsingsmaatstaf gehanteerd of van het relaas van eiser positieve overtuigingskracht uitgaat.
2.12 Verweerder beantwoordt deze vraag ontkennend en heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser tegenstrijdige, vage en summiere verklaringen heeft afgelegd over:
- de laatste verblijfplaats in Irak, de detentie en mishandeling en het artsenbezoek;
- het militaire boekje;
- de aangifte.
Ter zitting heeft verweerder de passage in het bestreden besluit met betrekkign tot tegenstrijdige verklaringen van eiser over zijn functie als privéchauffeur, laten vallen.
2.13 Eiser heeft ter onderbouwing van de door verweerder aangehaalde tegenwerpingen met betrekking tot eisers verklaringen over zijn laatste verblijfplaats in Irak, de ontvoering/detentie, de mishandeling en het artsenbezoek, verwezen naar het rapport van een arts van de MOG van Amnesty International. Eiser stelt dat dit rapport aanleiding had moeten vormen voor verweerder om het bestreden besluit in te trekken en nader onderzoek te doen, gelet op het beleid zoals neergelegd in Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2005/55 en het rapport van de commissie Smeets van 2004. Het rapport van de arts van de MOG was daarbij tijdig aangekondigd. Het bestreden besluit is derhalve onzorgvuldig tot stand gekomen.
2.14 De rechtbank stelt voorop dat het rapport van de arts van de MOG als een nadere onderbouwing van een eerder ingenomen stelling moet worden beschouwd. Hieruit vloeit voort dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 83 Vw, zodat de rechtbank dit wetsartikel niet bij de beoordeling behoeft te betrekken.
2.15 De arts van de MOG vermeldt in het rapport onder meer:
4B INTERPRETATIE BEVINDINGEN LICHAMELIJK ONDERZOEK
(…)
- Afgebroken hoektand en 1e voorkies linksboven:
(…)
lijkt consistent met traumatische gebeurtenis; tanden zouden ook kunnen zijn beschadigd door ander trauma (harde noot, ongelukkige botsing, ed.). (…)
- Het litteken van de onderlip links
(…)
is waarschijnlijk ontstaan na genezing van een kneus-/snijwond, dit lijkt consistent met bovengenoemde beschreven mishandeling waarbij de tanden afbraken. Met name de combinatie van enerzijds de afgebroken tanden en anderzijds de wond aan de lip doen een relatie met de beschreven mishandeling vermoeden, de combinatie zou zelfs typerend kunnen worden genoemd.
- De littekens aan de polsen
(…)
deze littekens zijn opvallend te noemen: beiderzijds dwarse richting aan de buigzijde, rechts pinkzijde links duimzijde. De beschreven littekens zijn waarschijnlijk gevolgen van wonden, ontstaan door inwerkend scherp geweld: kneus/snijwonden bijvoorbeeld door insnoerend touw of band. De localisatie ervan kan worden verklaard aan de hand van de boeimethode: met de handrug naar elkaar toe. Het asymmetrische karakter van beide littekens is kenmerkend voor deze beschreven mishandeling. Een alternatieve verklaring lijkt niet aannemelijk.
- De schouderklachten (met name rechter schouder)
(…)
de genoemde klachten lijken consistent met diens verklaring echter alternatieve oorzaken zijn geenszins uit te sluiten.
- pijn voeten/voetzolen
(…)
Ten tijde van het onderzoek geen duidelijke afwijkingen bemerkt behoudens brede voorvoeten. Anamnetisch beruchte martelmethode falanga, geeft vaak niet of nauwelijks sporen/littekens op langere termijn. De beschreven symptomen zijn kenmerkend, dit is echter ten tijde van het onderzoek niet vastgesteld.
(…)
5B INTERPRETATIE BEVINDINGEN PSYCHIATRISCH ONDERZOEK
De beschreven psychische symptomen vergeetachtigheid, nachtmerries, verveling, piekeren kunnen deels worden veroorzaakt door een (partiële of deels in remissie gegane) posttraumatische stress-stoornis, deels door de onzekere juridische status. Bij exploreren tijdens het onderzoek is cliënt vermijdend, dat wil zeggen: hij beantwoordt de vragen deels en weinig gedetailleerd. Dit zou kunnen worden opgevat als vermijdingsgedrag. Ten tijde van het onderzoek waren geen aanwijzingen voor een evidente depressieve stoornis. Wellicht zou een nader psychiatrisch onderzoek nog kunnen bijdragen aan een meer definitieve diagnose.
7. SAMENVATTING EN CONCLUSIE
(…)
Het gelijktijdig voorkomen van de beschreven lichamelijke klachten, de littekens en de beschreven psychische klachten lijken cliënt’s verhaal van detentie en martelingen te ondersteunen. Temeer daar een aantal littekens nauwelijks op een ‘natuurlijke’ manier worden veroorzaakt (littekens aan de polsen).
(…)
Expliciete beantwoording van de vraagstelling
a. Ik acht het aannemelijk dat de littekens/fysieke klachten zijn voortgekomen uit de gestelde asielmotieven
b. Ik acht het aannemelijk dat de psychische klachten zijn voortgekomen uit de gestelde asielmotieven.
(…)”.
2.16 Verweerder heeft zich in het verweerschrift en ter zitting op het standpunt gesteld dat voornoemd rapport van de arts van de MOG niet de door verweerder geconstateerde tegenstrijdigheden, inconsistenties en vage en summiere verklaringen wegneemt. Tevens blijkt uit het rapport niet dat eiser als gevolg van zijn medische klachten niet in staat kon worden geacht consistent te verklaren. Een nader onderzoek heeft verweerder niet nodig geacht. Aldus handelt verweerder in strijd met haar eigen beleid, op grond van WBV 2005/55, thans neergelegd in paragraaf C14/4.4 van de Vc. Dit beleid behelst, voor zover hier van belang, dat indien een asielzoeker zijn gestelde medische klachten heeft gestaafd met een rapportage van de medische onderzoeksgroep van Amnesty International, deze rapportage ter advisering wordt voorgelegd aan Bureau Medische Advisering (BMA).
2.17 Daarnaast is van belang dat eiser niet, zoals verweerder als uitgangspunt hanteert, heeft bedoeld te betogen dat hij als gevolg van psychische klachten niet in staat was consistent te verklaren. Ter zitting heeft eiser, desgevraagd, uitgelegd dat hij met het rapport van de arts van de MOG, het feit dat hij is gemarteld heeft bedoeld te onderbouwen. Hij betoogt dat hij er tijdens en na zijn detentie en marteling zodanig slecht aan toe was, dat hij bepaalde feiten niet goed in zich op heeft kunnen nemen, ofwel niet goed heeft onthouden, zodat hij over die feiten tijdens het nader gehoor niet volledig heeft kunnen verklaren.
2.18 De rechtbank overweegt dat het op grond van algemeen aanvaarde en algemeen bekende psychologische inzichten zeer goed denkbaar is dat iemand die mishandeld is niet allerlei feitelijkheden - zoals exacte data en chronologie, namen van personen - (goed) in zich op kan nemen ofwel kan onthouden, althans reproduceren. Weliswaar leveren medische klachten en/of littekens op zichzelf geen direct bewijs op van het asielrelaas, maar gegeven de onweersproken aanwezigheid van littekens en de conclusies van de arts van de MOG, had verweerder de rapportage van de MOG van Amnesty International moeten betrekken bij zijn beoordeling van de positieve overtuigingskracht van eisers asielrelaas. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest R.C. tegen Zweden van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 9 maart 2010 (41827/07) waar in paragraaf 53 het volgende is overwogen:
“Firstly, the Court notes that the applicant initially produced a medical certificate before the Migration Board as evidence of his having been tortured (see paragraph 11). Although the certificate was not written by an expert specialising in the assessment of torture injuries, the Court considers that it, nevertheless, gave a rather strong indication to the authorities that the applicant's scars and injuries may have been caused by ill-treatment or torture. In such circumstances, it was for the Migration Board to dispel any doubts that might have persisted as to the cause of such scarring (see the last sentence of paragraph 50). In the Court's view, the Migration Board ought to have directed that an expert opinion be obtained as to the probable cause of the applicant's scars in circumstances where he had made out a prima facie case as to their origin. It did not do so and neither did the appellate courts. While the burden of proof, in principle, rests on the applicant, the Court disagrees with the Government's view that it was incumbent upon him to produce such expert opinion. In cases such as the present one, the State has a duty to ascertain all relevant facts, particularly in circumstances where there is a strong indication that an applicant's injuries may have been caused by torture. The Court notes that the forensic medical report submitted at its request has documented numerous scars on the applicant's body. Although some of them may have been caused by means other than by torture, the Court accepts the report's general conclusion that the injuries, to a large extent, are consistent with having been inflicted on the applicant by other persons and in the manner in which he described, thereby strongly indicating that he has been a victim of torture. The medical evidence thus corroborates the applicant's story.”
2.19 Dat verweerder ondanks de rapportage van de arts van de MOG zonder nadere motivering heeft vastgehouden aan het aanvankelijk gemaakte, en in het besluit neergelegde, geloofwaardigheidsoordeel acht de rechtbank, gelet op het voorgaande, onzorgvuldig.
2.20 Ten aanzien van de twee resterende tegenwerpingen met betrekking tot eisers verklaringen over de aangifte en het militaire boekje, overweegt de rechtbank dat zij niet voldoende zijn om het besluit te kunnen dragen. Redelijkerwijs valt niet in te zin dat de tegenwerping met betrekking tot het militaire boekje relevant zou kunnen zijn voor de beoordeling van eisers asielrelaas, nu het militaire boekje in eisers asielrelaas geen enkele rol van betekenis speelt. Verweerder heeft daarnaast tegengeworpen dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij aangifte heeft gedaan van de diefstal van zijn auto op 18 december 2008 bij de veiligheidsdienst (Assayish) van de PUK. Bij het aanvullend beroepschrift van 15 april 2009 heeft eiser een vertaling van een eerder overgelegde brief van de Assayish overgelegd, waaruit blijkt dat hij melding heeft gemaakt van de autodiefstal. Verweerder heeft in het verweerschrift tegengeworpen dat eisers naam in dit vertaalde document niet overeenkomt met de naam die hij in Nederland heeft opgegeven. Nog daargelaten dat de tolk ter zitting heeft verklaard dat in de vertaling van het document van het Ministerie van Bouw en Huisvesting een vertaalfout staat en dat eiser heeft verklaard dat in het document van de Dienst Veiligheid van [plaatsnaam] de naam van eiser is aangevuld met die van zijn grootvader, is deze enkele tegenwerping onvoldoende om het bestreden besluit te dragen.
2.21 Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 Awb. Het bestreden besluit kan derhalve niet in stand blijven. De overige beroepsgronden behoeven derhalve geen verdere bespreking.
2.22 De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
2.23 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wordt dit bedrag op grond van artikel 8:75, tweede lid, Awb betaald aan de griffier.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op ad € 644 te betalen aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.I. de Vreese-Rood, rechter, en op 13 april 2010 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M.A.J. van Beek, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.