ECLI:NL:RBSGR:2010:BM3540

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
259930 / HA RK 10-92 Wrakingsnummer 2010/6
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Brink
  • A. Aarts
  • B. Bergman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek van verzoekster tegen kantonrechter mr. [X] in civiele procedure

In deze zaak heeft verzoekster op 18 februari 2010 een wrakingsverzoek ingediend tegen kantonrechter mr. [X], naar aanleiding van een comparitie van partijen die op 8 december 2009 heeft plaatsgevonden. Verzoekster stelt dat mr. [X] blijk heeft gegeven van ernstige vooringenomenheid tijdens deze comparitie, wat volgens haar blijkt uit suggestieve vragen en het aansturen op mediation. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 1 maart 2010, waarbij verzoekster niet aanwezig was, maar mr. [X] en de gedaagden [A] en [B] wel. Mr. [X] heeft aangegeven niet in de wraking te berusten, terwijl [B] het verzoek als rancuneus beschouwt en [A] opmerkt dat het verzoek te laat is ingediend, na een aankondiging van de rechtbank dat op 8 maart 2010 vonnis zou worden gewezen.

De rechtbank heeft de beoordeling van het wrakingsverzoek gebaseerd op artikel 36 en 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een tijdige indiening van het wrakingsverzoek, aangezien er meer dan twee maanden zijn verstreken tussen de comparitie en het indienen van het verzoek. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij overleg wilde voeren met derden, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet rechtvaardigt dat zij zo lang heeft gewacht. De rechtbank verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wraking van mr. [X] en bepaalt dat het geding wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. Deze beslissing is openbaar uitgesproken op 5 maart 2010 door de rechters M. Brink, A. Aarts en B. Bergman, in tegenwoordigheid van griffier mr. Ligthart.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2010/6
rekestnummer: 359930 / HA RK 10- 92
zaaknummer: 891122 / RL EXPL 09-24706
datum beschikking: 5 maart 2010
BESCHIKKING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
tegen
Mr. [X],
kantonrechter in de rechtbank te ’s-Gravenhage.
1. Voorgeschiedenis en het procesverloop
1.1 Op 8 december 2009 is voor mr. [X] een comparitie van partijen gehouden in het geding tussen verzoekster als eiseres en [A] en [B] als gedaagden.
1.2 Vervolgens heeft verzoekster bij brief van 18 februari 2010 een verzoek tot wraking van mr. [X] ingediend.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
Op 1 maart 2010 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoekster is niet verschenen. Mr. [X] is verschenen, evenals [A] en [B].
3. Het standpunt van verzoekster
Verzoekster stelt dat mr. [X] blijk heeft gegeven van ernstige vooringenomenheid tijdens de comparitie van partijen. Volgens verzoekster blijkt deze vooringenomenheid uit uitlatingen, suggestieve vragen en het blijven aansturen op mediation. Mr. [X] heeft volgens verzoekster duidelijk doen blijken het gevorderde niet te willen toewijzen.
4. Het standpunt van mr. [X]
Mr. [X] heeft ter zitting medegedeeld dat zij niet in de wraking berust.
5. Het standpunt van belanghebbenden
[B] heeft ter zitting medegedeeld dat hij het wrakingsverzoek ziet als gedaan uit rancune om hetgeen ter comparitie is besproken. [A] heeft erop gewezen dat het wrakingsverzoek laat is ingediend, namelijk eerst na een brief van de rechtbank van 8 februari 2010 dat op 8 maart 2010 vonnis zou worden gewezen.
6. Beoordeling
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering schrijft voor dat het wrakingsverzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Tussen hetgeen is voorgevallen op de comparitie van partijen op 8 december 2009 en het wrakingsverzoek van 18 februari 2010 liggen ruim twee maanden. Verzoekster heeft ter rechtvaardiging van de late indiening van het verzoek aangevoerd dat zij overleg wilde voeren met derden of de uitlatingen van de rechter zodanig waren dat zij objectief gezien reden had te vrezen voor de gevolgen van de subjectieve vooringenomenheid die de rechter volgens haar had getoond. De rechtbank is echter van oordeel dat geen sprake meer is van een verzoek gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan verzoekster bekend zijn geworden, zoals artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorschrijft. Het plegen van overleg met derden rechtvaardigt niet dat verzoekster ruim twee maanden heeft gewacht met het indienen van het wrakingsverzoek.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
7. Beslissing
De rechtbank:
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wraking van mr. [X];
bepaalt dat het geding wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• verzoekster;
• gedaagden in de hoofdzaak: [A] en [B];
• de kantonrechter mr. [X].
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2010 door mrs. Brink, Aarts en Bergman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Ligthart als griffier.