Sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 8 april 2010,
gewezen in de zaak met zaak- / rolnummer: 362586 / KG ZA 10-406 van:
[eiser],
wonende te [woonplaats], gemeente [A.],
eiser,
advocaat mr. B.D.W. Martens te ‘s-Gravenhage,
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie),
zetelende te ’s-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. W.B. Gaasbeek te ’s-Gravenhage.
Eiser heeft gedaagde op 29 maart 2010 doen dagvaarden om op 7 april 2010 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op die datum behandeld en er is op 8 april 2010 door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 7 april 2010 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Eiser is bij arrest van 19 december 2007 van het gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden. Op 8 augustus 2008 heeft de Hoge Raad eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep tot cassatie.
2.2. Op 15 september 2008 heeft eiser een gratieverzoek ingediend. Dit verzoek is op 26 november 2008 afgewezen.
2.3. Eiser heeft vervolgens aan gedaagde kenbaar gemaakt dat hij de gevangenisstraf door middel van elektronische detentie wil ondergaan.
2.4. Bij beslissing van 25 augustus 2009 heeft de selectiefunctionaris van het Bureau Capaciteitbenutting en Logistiek (BCL) besloten dat eiser de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf niet kan ondergaan door toepassing van elektronische detentie.
2.5. Op 7 september 2009 heeft eiser bezwaar ingediend tegen voormelde negatieve selectiebeslissing.
2.6. Op 8 september 2009 en vervolgens op 16 oktober 2010 heeft gedaagde eiser opgeroepen zich te melden voor het ondergaan van de opgelegde straf.
2.7. Eiser heeft hierna een tweede kans gekregen voor het ondergaan van de gevangenisstraf door middel van elektronische detentie. Eiser is vervolgens uitgenodigd voor een intake-gesprek op 21 januari 2010.
2.8. Op 13 januari 2010 heeft eiser een tweede gratieverzoek ingediend. Op dit gratieverzoek is nog niet beslist.
2.9. Bij beslissing van 18 februari 2010 heeft de selectiefunctionaris van BCL besloten dat eiser de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf niet kan ondergaan door toepassing van elektronische detentie.
2.10. Eiser heeft bezwaar ingediend tegen deze beslissing. Bij brief van 9 maart 2010 heeft de selectiefunctionaris aan eiser laten weten dat zijn bezwaar ongegrond is verklaard. Tevens is aan eiser meegedeeld dat de oproepdatum van 12 april 2010 voor het ondergaan van de gevangenisstraf blijft gehandhaafd.
2.11. Eiser heeft tegen voormelde beslissing van 9 maart 2010 beroep ingesteld bij de Raad voor Strafrechtstoepassing (RSJ). Hierop is nog niet beslist.
3. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
3.1. Eiser vordert, zakelijk weergegeven, na wijziging van eis, gedaagde te verbieden om de gevangenisstraf (verder) ten uitvoer te leggen, althans gedaagde te veroordelen de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf te schorsen zolang niet op het gratieverzoek dan wel het beroep bij de RSJ is beslist, en zonodig gedaagde te veroordelen tot het geven van een aanwijzing als bedoeld in artikel 127 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (Wet RO), in die zin dat gedaagde opdracht zal geven aan de betrokken instanties, welke opdracht strekt tot het bieden van de mogelijkheid aan eiser om de aan hem opgelegde gevangenisstraf te ondergaan in de vorm van elektronische detentie.
3.2. Daartoe voert eiser kort samengevat het volgende aan.
Gedaagde heeft de verzoeken van eiser om de gevangenisstraf te ondergaan door toepassing van elektronische detentie ten onrechte afgewezen. Gedaagde heeft op 25 augustus 2009 ten onrechte geoordeeld dat eiser niet bereid bleek om zich aan de gestelde voorwaarden te onderwerpen. Eiser was namelijk ziek op de data waarop hij zich moest melden voor het intakegesprek. Bij het intakegesprek op 21 januari 2010 heeft de medewerker van de afdeling elektronische detentie gezegd dat hij eerst maar de beslissing op het gratieverzoek moest afwachten.
Eiser heeft een slechte tijd achter de rug. Zijn bedrijf is in 2004 failliet verklaard, en kort daarna is hij ook privé failliet verklaard. Zijn huwelijk is gestrand. Inmiddels heeft hij zijn zaken weer op orde. Hij heeft weer een eigen bedrijf dat goed loopt. Ook heeft hij inmiddels een nieuw gezin. Indien eiser de gevangenisstraf moet ondergaan loopt hij een groot risico dat zijn huidige bedrijf over de kop gaat. Een gratieverzoek staat er niet aan in de weg dat eiser bij een negatieve beslissing hierop alsnog zijn straf moet kunnen ondergaan in de vorm van elektronische detentie.
3.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Gedaagde heeft allereerst als verweer aangevoerd dat eiser tegen de negatieve beslissing van de selectiefunctionaris beroep kan instellen bij de beroepscommissie van de RSJ ingevolge artikel 72 lid 1 van de Penitentiaire Beginselenwet (Pbw). Vast staat dat eiser deze weg heeft gevolgd en dat de beroepscommissie nog geen uitspraak heeft gedaan. Voorts heeft gedaagde aangevoerd dat eiser op grond van het bepaalde in artikel 73 lid 3 jo. 66 lid 1 Pbw de voorzitter van de beroepscommissie kan verzoeken om de beslissing dat hij zich op 12 april 2010 moet melden bij de gevangenis te schorsen. Gedaagde heeft onweersproken aangevoerd dat genoemde procedures naar vaste jurisprudentie zijn te beschouwen als een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang. Voor een ingrijpen door de voorzieningenrechter op dit punt is dan ook geen plaats. Eiser zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering voor zover deze erop ziet de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf te verbieden dan wel te schorsen zolang niet door de RSJ is beslist.
4.2. Eiser heeft voorts gevorderd gedaagde te bevelen de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf te schorsen zolang niet op het gratieverzoek is beslist. Vast staat dat aan dit gratieverzoek van eiser geen opschortende werking van rechtswege toekomt als bedoeld in artikel 558a Wetboek van Strafvordering (Sv). Niettemin is gedaagde op grond van artikel 559a lid 2 Sv bevoegd om de tenuitvoerlegging op te schorten of te schorsen totdat op het gratieverzoek is beslist. Daarbij heeft gedaagde een ruime mate van beleidsvrijheid. In kort geding kunnen deze beslissingen slechts marginaal worden getoetst.
4.3. Volgens vast beleid, dat is neergelegd in de ‘Circulaire Uitvoeringsbeleid betreffende drie specifieke onderdelen van het gratie-instrument’ van 7 oktober 2005 maakt gedaagde van de bevoegdheid tot schorsing van de al aangevangen tenuitvoerlegging alleen gebruik indien aannemelijk is dat het gratieverzoek hoogstwaarschijnlijk zal worden ingewilligd. Daarvan is in dit geval geen sprake. Eiser heeft zich in het tweede gratieverzoek nagenoeg op dezelfde omstandigheden beroepen als in het eerste verzoek, in het bijzonder op de omstandigheid dat hij sinds 2007 weer een eigen bedrijf heeft dat door de detentie in grote problemen kan geraken. Nu dit eerste verzoek is afgewezen, is het niet hoogstwaarschijnlijk dat het tweede gratieverzoek wel zal worden toegewezen. Ook overigens heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat zich hier een situatie voordoet waarin een gratieverzoek hoogstwaarschijnlijk zal slagen. Voor zover de vordering ertoe strekt gedaagde te bevelen de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf te schorsen zolang niet op het gratieverzoek is beslist, zal dit deel van de vordering dan ook worden afgewezen.
4.4. Gelet op hetgeen onder 4.1 is overwogen, kan de vordering van eiser die ertoe strekt gedaagde aanwijzingen te doen geven teneinde aan eiser de mogelijkheid te bieden om de gevangenisstraf in de vorm van elektronische detentie te ondergaan, evenmin worden toegewezen. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat het niet aan de voorzieningenrechter is om te beslissen in welke vorm een gevangenisstraf dient te worden ondergaan.
4.5. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
- verklaart eiser niet ontvankelijk in zijn vordering betrekking hebbend op het verbod van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, althans schorsing daarvan, zolang de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming niet op het beroepschrift van eiser heeft beslist;
- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.079,--, waarvan
€ 816,-- aan salaris advocaat en € 263,-- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Th. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2010.