Parketnummer 09/754161-07
Datum uitspraak: 12 mei 2010
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte 4],
geboren te [geboorteplaats] (India) op [geboortedatum] 1951,
adres: [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ten terechtzittingen van 10 april 2008, 17 april 2008, 7 juli 2008, 14 juli 2008, 26 april 2010, 27 april 2010 en 28 april 2010.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. C.P. Zwaanswijk, advocaat te 's Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. M.R.B. Mos heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – dat:
Feit 1:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 18 juni 2007 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) [A] en/of [B] en/of [C] en/of [D] en/of [M] en/of [G] en/of [E] en/of één of meer anderen (van Indiaase/buitenlandse afkomst), uit winstbejag behulpzaam is/zijn geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, danwel hem/hen daartoe gelegenheid en/of middelen heeft/hebben verschaft, immers heeft/hebben hij en/of één of meer van zijn mededader(s) (aan) voornoemde perso(o)n(en) woonruimte verschaft en/of arbeid laten verrichten, terwijl hij/zij wist(en), danwel ernstige redenen had(den) te vermoeden dat het verblijf wederrechtelijk was en terwijl hij/zij hiervan een beroep of gewoonte van heeft/hebben gemaakt;
Artikel 197a lid 1 Wetboek van Strafrecht
Artikel 197a lid 2 Wetboek van Strafrecht
Artikel 197a lid 4 wetboek van Strafrecht
Feit 2:
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot 1 september 2006 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, en/of Frankrijk en/of België
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) [A] en/of [B] en/of [C] en/of [D] en/of [M] en/of [G] en/of [E] en/of één of meer anderen (van Indiaase/buitenlandse afkomst), door dwang, door een of meer feitelijkheden, door dreiging met een of meer feitelijkheden, door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die ander(en), bestaande die/dat dwang, feitelijkheden, misleiding en/of misbruik hieruit dat hij verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s) (telkens) (voor/aan/van/bij) voornoemde perso(o)n(en), die allen illegaal in Nederland verbleven en/of die grote bedragen hebben betaald en/of schulden hebben gemaakt om naar Nederland te reizen
- onderdak heeft verschaft en/of verzorgd (in een huis waar hij, verdachte en/of ook verbleef) en/of
- (tegen een geringe vergoeding) arbeid heeft/hebben laten verrichten en/of
- heeft/hebben bemiddeld bij het verkrijgen van werk;
Artikel 273a lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot 1 september 2006 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [A] en/of [B] en/of [C] en/of [D] en/of [M] en/of [G] en/of [E] en/of één of meer anderen (van Indiaase/buitenlandse afkomst), immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) meermalen, althans eenmaal (van) voornoemde perso(o)n(en) huur ontvangen en/of (tegen geringe vergoeding) arbeid heeft/hebben laten verrichten;
Artikel 273a lid 1 ahf/sub 6° Wetboek van Strafrecht Wetboek van Strafrecht
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2006 tot en met 18 juni 2007 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, en/of Frankrijk en/of België
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) [A] en/of [B] en/of [C] en/of [D] en/of [M] en/of [G] en/of [E] en/of één of meer anderen (van Indiaase/buitenlandse afkomst), door dwang, door een of meer feitelijkheden, door dreiging met een of meer feitelijkheden, door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die ander(en), bestaande die/dat dwang, feitelijkheden, misleiding en/of misbruik hieruit dat hij verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s) (telkens) (voor/aan/van/bij) voornoemde perso(o)n(en), die allen illegaal in Nederland verbleven en/of die grote bedragen hebben betaald en/of schulden hebben gemaakt om naar Nederland te reizen
- onderdak heeft verschaft en/of verzorgd (in een huis waar hij, verdachte en/of ook verbleef) en/of
- (tegen een geringe vergoeding) arbeid heeft/hebben laten verrichten en/of
- heeft/hebben bemiddeld bij het verkrijgen van werk;
Artikel 273a lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2006 tot en met 18 juni 2007 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [A] en/of [B] en/of [C] en/of [D] en/of [M] en/of [G] en/of [E] en/of één of meer anderen (van Indiaase/buitenlandse afkomst), immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) meermalen, althans eenmaal (van) voornoemde perso(o)n(en) huur ontvangen en/of (tegen geringe vergoeding) arbeid heeft/hebben laten verrichten;
Artikel 273a lid 1 ahf/sub 6° Wetboek van Strafrecht Wetboek van Strafrecht
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 2 eerste, tweede, derde en vierde cumulatief/alternatief is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Verdachte heeft illegale vreemdelingen gehuisvest en tevens met anderen, waaronder zijn ex-echtgenote, te werk gesteld dan wel voor deze illegale vreemdelingen bemiddeld voor werk. Hoewel de enkele illegale status van de betrokken vreemdelingen reeds met zich brengt dat zij in Nederland in een kwetsbare positie verkeerden, geldt dat de rechtbank op grond van de stukken en het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende is gebleken dat verdachte van die positie misbruik heeft gemaakt met het oogmerk van uitbuiting.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Verweer met betrekking tot winstbejag (feit 1: mensensmokkel)
De verdediging heeft bepleit dat verdachte niet uit winstbejag heeft gehandeld in kader van feit 1, te weten de mensensmokkel. Voorts stelt de verdediging dat er geen sprake is geweest van medeplegen, in die zin dat verdachte niet heeft samengewerkt met medeverdachten [verdachte 1], [verdachte 2] en [verdachte 3].
De rechtbank merkt ten aanzien van het winstbejag op dat er reeds sprake is van winstbejag in de zin van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht, zodra een handeling is gericht op verrijking, zonder dat vereist is dat daadwerkelijk van verrijking sprake is. Dit betekent dat zodra handelingen zijn verricht die (in overwegende mate) zijn gericht op geldelijk gewin gesproken kan worden van handelen uit winstbejag.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat verdachte geen deel uitmaakte van het samenwerkingsverband bestaande uit medeverdachten [verdachte 1], [verdachte 2] en [verdachte 3] en acht in die zin niet bewezen dat verdachte in vereniging met hen heeft gehandeld.
Niettemin is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich wel degelijk schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging plegen van mensensmokkel, zij het met anderen dan de hiervoor genoemde medeverdachten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft de illegaal in Nederland verblijvende [G] met onder meer de hulp van zijn ex-echtgenote [N] op de Haagse Markt te werk gesteld. [G] kreeg slechts een laag loon voor een lange dag werken op de markt. Ook [E] werkte op die markt en was via [O] en [P] (voormalig werkneemster van de ex-vrouw van verdachte) daar aan het werk, onder meer bij de kraam van [N]. Hij werd zeer laag beloond voor lange werkdagen. Ook hielp hij verdachte wel eens op de markt. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte met anderen, te weten zijn ex-vrouw [N] en voornoemde [O] en [P], deze illegale vreemdelingen te werk heeft gesteld uit winstbejag, immers tegen zeer lage loonbetaling, en hen aldus heeft geholpen bij het verblijf in Nederland. De rechtbank acht echter niet bewezen dat hij hier een gewoonte of beroep van heeft gemaakt.
Daarnaast heeft verdachte diverse illegale vreemdelingen gehuisvest in zijn woning tegen betaling van een onkostenvergoeding c.q. huur. Hiermee heeft hij zichzelf verrijkt, nu zijn eigen verblijf aan de [adres] - van welke woning hij de officiële huurder was - door opname van de illegalen in ieder geval aanzienlijk goedkoper werd. Verdachte huisvestte reeds sinds lange tijd illegale vreemdelingen, waaronder enkele verder onbekend gebleven illegale vreemdelingen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte hiervan zijn gewoonte of beroep heeft gemaakt, gelet op het aantal illegale vreemdelingen, de duur van hun verblijf in de woning en de periode gedurende welke verdachte zich met het huisvesten van illegale vreemdelingen heeft beziggehouden.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het op de gewijzigde dagvaarding onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, dat:
Feit 1:
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2005 tot en met 18 juni 2007 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen [G] en [E] uit winstbejag tot het zich verschaffen van verblijf in Nederland gelegenheid en middelen heeft verschaft, immers hebben hij en zijn mededaders voornoemde personen arbeid laten verrichten, terwijl zij wisten dat het verblijf wederrechtelijk was;
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2005 tot en met 18 juni 2007 te ’s-Gravenhage [A] en [B] en [C] en [D] en [M] en anderen van Indiaase/buitenlandse afkomst, uit winstbejag tot het zich verschaffen van verblijf in Nederland, gelegenheid heeft verschaft, immers heeft hij aan voornoemde personen woonruimte verschaft, terwijl hij wist, dat het verblijf wederrechtelijk was en terwijl hij hiervan een beroep of gewoonte heeft gemaakt.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf en/of maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensensmokkel door het huisvesten van diverse illegale vreemdelingen tegen betaling van een huursom en/of onkostenvergoeding, terwijl hij hiervan een gewoonte heeft gemaakt. Daarnaast heeft hij met anderen illegale vreemdelingen laten werken dan wel bemiddeld bij werk, terwijl er voor deze werkzaamheden slechts een zeer laag loon werd betaald.
Door mensensmokkel wordt niet alleen het overheidsbeleid inzake bestrijding van illegaal verblijf in en illegale toegang tot Nederland doorkruist, maar wordt ook bijgedragen aan het in standhouden van een illegaal circuit, waardoor het sociaal overheidsbeleid wordt of kan worden gefrustreerd en gecorrumpeerd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan hierop in beginsel niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur.
De rechtbank neemt ten gunste van verdachte in aanmerking dat verdachte geen deel heeft uitgemaakt van een groter netwerk, waarin mensensmokkel en -handel plaats heeft gevonden. Bovendien woonde hij met de illegale vreemdelingen samen in de door hem ter beschikking gestelde huisvesting en is niet gebleken dat hij in de contacten met de illegale vreemdelingen misbruik heeft gemaakt van zijn eigen, legale status. De illegalen die als getuigen zijn gehoord laten zich merendeels positief uit over zijn optreden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 26 april 2010 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze uit het verhandelde ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Zo is gebleken dat verdachte meerdere banen heeft om zijn schulden af te kunnen betalen en aldus zeer lange werkdagen maakt.
De rechtbank heeft tevens rekening gehouden met op de lange periode gedurende welke verdachte in afwachting is geweest van de uitkomst van deze strafzaak.
De rechtbank acht gelet op al het vorenstaande een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft gezeten passend. Zij zal afzien van het daarnaast opleggen van een werkstraf.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 57 (oud), 197a (oud), 197a van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij gewijzigde dagvaarding onder 2, eerste, tweede, derde en vierde cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij gewijzigde dagvaarding onder 1 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
een ander uit winstbejag tot het zich verschaffen van verblijf in Nederland gelegenheid en middelen verschaffen, terwijl hij weet dat dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit in vereniging wordt begaan door meerdere personen, meermalen gepleegd;
een ander uit winstbejag tot het zich verschaffen van verblijf in Nederland gelegenheid verschaffen, terwijl hij weet dat dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit wordt begaan door een persoon die daarvan een beroep of gewoonte maakt;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 182 DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Rabbie, voorzitter,
Meessen en Schotte, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Janssens, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 mei 2010.