Sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 12 mei 2010,
gewezen in de zaak met zaak- / rolnummer: 365458 / KG ZA 10-564 van:
[eiser],
thans verblijvende in [verblijfplaats],
eiser,
advocaat mr. C.J. van Woerden te 's-Gravenhage,
DE STAAT DER NEDERLANDEN (ministerie van justitie),
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. drs. E.C. Gijselaar te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als "[eiser]" en "de Staat".
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 6 mei 2010 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. [eiser] is op 23 maart 2010 aangehouden wegens verdenking van een strafbaar feit (diefstal met geweld), waarna hij - vrijwel - direct in verzekering is gesteld.
1.2. Op 26 maart 2010 heeft de officier van justitie de inbewaringstelling van [eiser] gevorderd. [eiser] werd verdacht van - kort gezegd - (i) een poging tot een overval op een bedrijf op 31 januari 2010, waarbij gebruik werd gemaakt van een vuurwapen, en (ii) een poging tot het overdragen van een pistool aan een derde op 23 maart 2010. Diezelfde dag heeft de rechter-commissaris [eiser] voor de duur van veertien dagen in bewaring gesteld.
1.3. Op 6 april 2010 heeft [eiser] aan de raadkamer van deze rechtbank verzocht zijn voorlopige hechtenis te schorsen, onder de bijzondere voorwaarde van elektronisch toezicht op de voet van de "Aanwijzing elektronisch toezicht" (Staatscourant 29 december 2005, nr. 253, pagina 12), hierna aan te duiden als "de Aanwijzing".
1.4. De Aanwijzing geeft - kort gezegd - algemene regels voor de vordering van het openbaar ministerie tot elektronisch toezicht (enkelband, GPS, stemherkenning) in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis of bij een voorwaardelijke veroordeling. De Aanwijzing houdt - onder meer - het volgende in:
"I. ET als bijzondere voorwaarde bij de schorsing van het bevel voorlopige hechtenis
1. Aan de vordering tot schorsing van het bevel voorlopige hechtenis kan de officier de toepassing van elektronisch toezicht verbinden. Elektronisch toezicht is het technisch hulpmiddel waarmee de naleving van de bijzondere voorwaarde wordt gecontroleerd c.q. ondersteund. De officier vraagt ter voorbereiding op zijn vordering een reclasseringsadvies aan, waarin expliciet wordt ingegaan op de maximale duur van de periode gedurende welke de verdachte in staat wordt geacht zich aan de bijzondere voorwaarde te houden en waarin tevens wordt aangegeven in welke mate het elektronisch toezicht de bewegingsvrijheid beperkt.(.....)
2. Geen verdachte is op voorhand wegens de aard van het delict van toepassing van elektronisch toezicht uitgesloten. (.....)"
1.5. Op 7 april 2010 heeft de raadkamer van deze rechtbank - op vordering van de officier van justitie - de gevangenhouding van [eiser] bevolen voor een termijn van negentig dagen en het schorsingsverzoek van [eiser] afgewezen.
1.6. [eiser] heeft tegen de afwijzing van zijn schorsingsverzoek hoger beroep ingesteld, welk beroep hij - kort vóór de behandeling van het hoger beroep - heeft ingetrokken.
1.7. Bij brief van 7 april 2010 heeft [eiser] aan de officier van justitie verzocht de reclassering om advies te vragen over de mogelijkheid van elektronisch toezicht.
1.8. De officier van justitie heeft op 15 april 2010 aan [eiser] bericht van oordeel te zijn dat elektronische detentie niet aan de orde is gelet op de ernst van de feiten waarvan [eiser] wordt verdacht, zodat het gewenste advies van de reclassering niet zal worden gevraagd.
1.9. Ten tijde van zijn aanhouding volgde [eiser] een leer-werktraject bij het ROC ID College te Zoetermeer, in welk kader hij - onder meer - een praktijkstage liep bij Blokker.
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
2.1. [Eiser] vordert - zakelijk weergegeven - de Staat, onder verbeurte van een dwangsom, te veroordelen tot het aanvragen van een advies aan de reclassering Den Haag met het oog op de vraag of hij ([eiser]) in staat moet worden geacht om zich bij schorsing van zijn voorlopige hechtenis aan de bijzondere voorwaarde van elektronisch toezicht te houden en in welke mate het elektronisch toezicht zijn bewegingsvrijheid zal beperken.
2.2. Naast de hiervoor vermelde feiten voert [eiser] daartoe - samengevat - het volgende aan.
[eiser] wil in aanmerking komen voor elektronisch toezicht, zodat hij zijn leer-werktraject (een MBO-opleiding) kan voortzetten en afronden; daarmee neemt de kans op recidive af. De eerste voorwaarde daarvoor is een advies van de reclassering. Tijdens de voorlopige hechtenis van [eiser] kan een dergelijk advies alleen door de officier van justitie worden aangevraagd. Deze weigert echter daartoe over te gaan. De afwezigheid van een dergelijk advies was ook de reden voor de afwijzing van het schorsingverzoek op 7 april 2010; de raadkamer kan niet zelfstandig de reclassering benaderen. Redelijkerwijs staat er niets aan in de weg dat de officier van justitie het gewenste advies vraagt. Wanneer de reclassering positief adviseert over elektronisch toezicht en de officier van justitie - desondanks - niet overgaat tot het vorderen van de schorsing van de voorlopige hechtenis onder de bijzondere voorwaarde van elektronisch toezicht, kan [eiser] nadere - juridische - stappen tegen de officier van justitie ondernemen. Feit blijft dat het uiteindelijk de rechter is die beslist of [eiser] in aanmerking komt voor elektronisch toezicht. Om dat te kunnen toetsen is echter allereerst een advies van de reclassering nodig. Door daaraan niet mee te werken handelt de officier van justitie in strijd met de Aanwijzing, dan wel onrechtmatig. Te meer waar - blijkens de brief van 15 april 2010 - de officier van justitie een ondeugdelijke reden heeft aangevoerd voor de afwijzing van het verzoek om een reclasseringsadvies. Op grond van de Aanwijzing is immers geen enkele verdachte op voorhand uitgesloten van elektronisch toezicht wegens de aard van het delict.
2.3. De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Door middel van de onderhavige procedure wil [eiser] de officier van justitie dwingen een reclasseringsadvies aan te vragen met het oog op de mogelijkheid om zijn voorlopige hechtenis te schorsen onder de bijzondere voorwaarde van elektronisch toezicht, een en ander overeenkomstig de inhoud en strekking van de Aanwijzing. Afhankelijk van de uitkomst van het rapport van de reclassering zal hij ([eiser]) - voor zover nog nodig - vervolgens trachten de officier van justitie ertoe te bewegen om een daartoe strekkende vordering in te stellen.
3.2. De Aanwijzing legt het (initiatief tot het) instellen van een vordering tot schorsing van de voorlopige hechtenis onder de bijzondere voorwaarde van elektronisch toezicht, enkel en alleen bij de officier van justitie. Er rust op de officier van justitie geen verplichting daartoe, ook niet na een daartoe strekkend verzoek van de verdachte. Zijn beleidsvrijheid dienaangaande staat ook niet ter discussie tussen partijen. Verder volgt uit de Aanwijzing dat aan het besluit van de officier van justitie om de bijzondere voorwaarde van elektronisch toezicht te vorderen vooraf gaat de - door de officier van justitie te beantwoorden - vraag of schorsing van de voorlopige hechtenis aan de orde is c.q. kan zijn. Is dat antwoord negatief, dan behoeft de (daaropvolgende) vraag met betrekking tot het al dan niet toepassen van elektronisch toezicht geen verdere beantwoording.
3.3. Het vorenstaande betekent dat - anders dan de Staat stelt - er geen met voldoende waarborgen omklede rechtsgang bij de strafrechter openstaat voor [eiser] om het door hem beoogde doel - een reclasseringsadvies met het oog op elektronisch toezicht - te bereiken. Ingevolge de Aanwijzing komt immers alleen de officier van justitie de bevoegdheid toe tot het vorderen van de bijzondere voorwaarde van elektronisch toezicht. Reeds op grond daarvan faalt het niet-ontvankelijkheidsverweer van de Staat. Overigens kan de voorzieningenrechter de Staat niet volgen in zijn - in dit verband geponeerde - stelling dat de raadkamer op grond van het bepaalde in artikel 310 van het Wetboek van Strafvordering opdracht kan geven tot het opstellen van een reclasseringsrapport. De in dat artikel gegeven bevoegdheid is immers slechts toegekend aan de strafrechter vanaf de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting en niet ook (al) aan de rechter tijdens het - daaraan voorafgaande - voorbereidende onderzoek.
3.4. Uit de overgelegde stukken en de stellingen van de Staat moet worden opgemaakt dat de officier van justitie zich destijds heeft verzet tegen toewijzing van de door [eiser] op 6 april 2010 verzochte schorsing van zijn voorlopige hechtenis. De raadkamer heeft dat verzoek vervolgens afgewezen. Voor [eiser] stond daartegen de mogelijkheid van hoger beroep open, waarvan hij ook gebruik heeft gemaakt. Om hem moverende redenen heeft hij dat beroep nadien weer ingetrokken.
3.5. Onmiddellijk na de afwijzing van zijn schorsingsverzoek heeft [eiser] aan de (zaaks)officier van justitie verzocht aan de reclassering advies te vragen over de mogelijkheid van elektronisch toezicht. De officier van justitie heeft dat verzoek op 15 april 2010 afgewezen.
3.6. In de onderhavige kort gedingprocedure kan slechts marginaal worden getoetst of de officier van justitie het verzoek van [eiser] om een reclasseringsadvies - ter voorbereiding op een eventuele vordering zijnerzijds tot schorsing van de voorlopige hechtenis van [eiser] - heeft mogen afwijzen.
3.7. Zoals in feite hiervoor - onder 3.4. - al overwogen, verzet de officier van justitie zich tegen de schorsing van de voorlopige hechtenis van [eiser]. In dat verband heeft de Staat op de zitting aangevoerd dat [eiser] wordt verdacht van een gewapende overval (in vereniging gepleegd), waarop een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld en dat door het plegen daarvan ernstige maatschappelijke onrust is ontstaan, terwijl [eiser] ook nog eens in het bezit was van een vuurwapen op straat. Gelet hierop oordeelde de officier van justitie dat de maatschappelijke veiligheid ermee was gediend om de voorlopige hechtenis van [eiser] te laten voortduren en zag zij geen aanleiding om de schorsing daarvan te vorderen en in het kader daarvan een reclasseringsadvies aan te vragen met het oog op eventueel elektronisch toezicht. Ook niet afgezet tegen de persoonlijke belangen van [eiser] daarbij, aldus nog steeds de Staat.
3.8. In die zin moet - naar het oordeel van de voorzieningenrechter - ook de afwijzingsbrief van 15 april 2010 worden gelezen. Door aan te geven dat elektronisch toezicht niet aan de orde is, geeft de officier van justitie aan dat er wat haar betreft - om de hiervoor aangegeven redenen - geen aanleiding is de voorlopige hechtenis van [eiser] te schorsen, zodat van elektronisch toezicht ook geen sprake kan zijn. [eiser] heeft dat ook zo moeten (kunnen) begrijpen. Anders dan [eiser] kennelijk beoogt te stellen, kan dan ook niet worden gezegd dat [eiser] - in strijd met de Aanwijzing - (enkel) niet in aanmerking komt voor elektronisch toezicht vanwege de aard van het delict.
3.9. Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter - alles afwegende - van oordeel dat de officier van justitie niet heeft gehandeld in strijd met de Aanwijzing, terwijl zij de belangenafweging heeft kunnen en mogen maken zoals zij heeft gedaan. De officier van justitie heeft het verzoek van [eiser] dan ook mogen afwijzen, zonder de haar toekomende beleidsvrijheid op onrechtmatige wijze te schenden. Van een onredelijk handelend officier van justitie is dus geen sprake geweest. Een en ander betekent dat de vordering van [eiser] zal worden afgewezen.
3.10. [eiser] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van dit geding.
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot op dit vonnis aan de zijde van de Staat begroot op € 1.079,--, waarvan
€ 816,-- aan salaris advocaat en € 263,-- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.