ECLI:NL:RBSGR:2010:BM5528

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/7583 BESLU
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terrasvergunning op basis van verkeersveiligheid en overlastpreventie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 mei 2010 uitspraak gedaan over de weigering van een terrasvergunning aan [A] door de burgemeester van Leiden. De eisers, bewoners van de omgeving, maakten bezwaar tegen het besluit van 5 januari 2008, waarbij de vergunning voor het exploiteren van een terras aan de voorzijde van de horeca-inrichting Café ’t Kruytschip werd verleend. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester de vergunning niet had mogen weigeren op basis van te verwachten overlast voor omwonenden, aangezien deze grond niet in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is opgenomen als weigeringsgrond. De rechtbank benadrukte dat de burgemeester weliswaar bevoegd is om nadere regels te stellen ter voorkoming van overlast, maar dat dit niet betekent dat een vergunning op voorhand kan worden geweigerd op basis van verwachte overlast.

De rechtbank concludeerde verder dat de burgemeester de terrasvergunning niet kon weigeren op grond van het bestemmingsplan, omdat het niet vaststaat dat hiervoor geen ontheffing kan worden verleend. De rechtbank stelde vast dat de vergunning niet op de juiste wijze was gemotiveerd, met name met betrekking tot de verkeersveiligheid. De eisers stelden dat de smalle Beschuitsteeg aanzienlijke geluids- en hinderoverlast zou veroorzaken, maar de rechtbank oordeelde dat de burgemeester niet had aangetoond dat de vergunning in strijd was met de APV. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de burgemeester op om een nieuw besluit te nemen, waarbij het door de eisers betaalde griffierecht werd vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3, enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/7583 BESLU
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[eiser sub 1] en [eiser sub 2], wonende te [plaats], eisers,
en
de burgemeester van Leiden, verweerder.
Derde partij: [A], terrasvergunninghouder, wonende te [plaats].
I PROCESVERLOOP
Bij besluit van 5 januari 2008 heeft verweerder aan [A] vergunning verleend voor het exploiteren van een terras aan de voorzijde van de horeca-inrichting Café ’t Kruytschip gevestigd in het perceel aan de Beschuitsteeg 2 te Leiden. Deze vergunning is op 14 april 2008 aan de aanvrager bekendgemaakt en vervolgens gepubliceerd in de Stadskrant van 9 mei 2008 en vanaf 13 mei 2008 ter inzage gelegd.
Eisers hebben bij brief van 25 april 2008 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 januari 2008.
Bij uitspraak van 9 juni 2008 (AWB 08/3455) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank een verzoek van eisers om een voorlopige voorziening afgewezen.
Bij besluit van 2 september 2008, verzonden op 22 september 2008, heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Commissie voor de beroep- en bezwaarschriften (hierna: de commissie) van 2 september 2008, de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 15 oktober 2008, ingekomen bij de rechtbank op 16 oktober 2008, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 30 maart 2010 hebben eisers nadere gronden ingediend.
Het beroep is op 13 april 2010 ter zitting behandeld.
Eisers zijn in persoon verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.E. Atkins.
De derde partij, [A] (hierna te noemen: [A]), is in persoon verschenen.
II OVERWEGINGEN
1.1 Artikel 2.3.1.2. (Terrasvergunning) van de Algemene Plaatselijke Verordening 2007 Leiden (APV) luidt:
1. Het is verboden om zonder een vergunning van de burgemeester een terras in te richten, te exploiteren of in gebruik te geven op de openbare weg of op een voor publiek toegankelijk terrein.
2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt geweigerd indien:
a. een terras niet is gesitueerd direct aangrenzend aan of in de directe nabijheid van de horeca-inrichting van de aanvrager;
b. uit de aanvraag blijkt dat door de afmeting van het terras op een trottoir of voetgangersgedeelte niet tenminste 1,5 meter vrije doorgang voor het verkeer is gewaarborgd, tenzij de burgemeester van oordeel is dat vanuit verkeerstechnisch oogpunt een doorgang van minder dan 1,5 meter verantwoord is;
c. uit de aanvraag blijkt dat het terras gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig beheer van de weg en daaraan niet door het verbinden van voorschriften aan de vergunning tegemoet kan worden gekomen;
d. uit de aanvraag blijkt dat het terras breder is dan de gevelbreedte van de horeca-inrichting, tenzij de burgemeester van oordeel is dat, gelet op onder meer de belangen van eigenaren/gebruikers van belendende percelen een afwijkende breedtemaat vereist of aanvaardbaar is;
e. de aanvraag betrekking heeft op een terras op een binnenplaats of binnenterrein, dat wil zeggen een plaats of een terrein dat omsloten is door woningen, tenzij de Burgemeester van oordeel is dat door het verbinden van voorschriften aan de vergunning overlast voor eigenaren/gebruikers van belendende percelen kan worden voorkomen;
f. voor het terras ook andere vergunningen zijn vereist welke krachtens de desbetreffende wettelijke bepalingen niet kunnen worden verleend.
3. Bij de uitoefening van hun (lees: zijn) bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid kan de Burgemeester nadere regels vaststellen, c.q. nadere voorschriften stellen ten aanzien van:
a. het waarborgen van de verkeersveiligheid;
b. de inrichting van terrassen, inclusief het voeren van reclame op terrassen;
c. de voorkoming van overlast voor eigenaren/gebruikers van belendende percelen.
4. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan voorts worden geweigerd indien het voorgenomen terras niet voldoet aan de nadere door de burgemeester vastgestelde regels als bedoeld in het derde lid.
5. De Burgemeester verbindt aan een terrasvergunning in elk geval voorschriften met betrekking tot de toegestane locatie en de toegestane omvang van het terras.
6. Het verbod in het eerste lid geldt niet indien en voorzover de Wet Milieubeheer van toepassing is.
1.2 Ingevolge § III, onder 1, onder e, van de Beleidsregels voor terrassen en terrasboten in Leiden (hierna: Beleidsregels) geldt als algemeen voorschrift voor terrassen dat de terrasexploitant gehouden is te doen en na te laten hetgeen redelijkerwijs gevergd kan worden om hinder en overlast, veroorzaakt door op het terras aanwezige bezoekers, te voorkomen of te beperken.
Ingevolge § III, onder 2, onder h, eerste volzin, van de Beleidsregels moet, als zich in straten verhoogde trottoirs bevinden met het oogmerk de verkeersveiligheid te dienen op die trottoirs een vrije doorgang resteren van 1,5 meter.
2.1 Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder de aan [A] verleende terrasvergunning gehandhaafd. Daaraan is ten grondslag gelegd dat geen van de in artikel 2.3.1.2 van de APV opgesomde weigeringsgronden zich voordoen. Evenmin is gebleken dat het voorgenomen terras niet voldoet aan de door verweerder in de Beleidsregels gegeven voorschriften voor terrassen. In het bijzonder is er geen sprake van overtreding van § III, onder 1, onder e, van de Beleidsregels, aangezien van overlast nog niets is gebleken. De regelgeving biedt verweerder niet de mogelijkheid een terrasvergunning te weigeren op grond van tevoren verwachte overlast.
Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het feit dat het terras op de onderhavige locatie in strijd is met het bestemmingsplan, geen reden is om vergunning op grond van artikel 2.3.1.2, tweede lid, van de APV te weigeren, omdat hiervoor, conform het gehanteerde beleid, door burgemeester en wethouders ontheffing van het bestemmingsplan zal worden verleend. Volgens dit beleid wordt ontheffing van het bestemmingsplan verleend zodra aan de APV-bepalingen voor het verkrijgen van een terrasvergunning is voldaan.
2.2 Eisers hebben – kort weergegeven – betoogd dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten het belang van de omwonenden, dat erin is gelegen overlast door bezoekers van het terras te voorkomen, af te wegen tegen de belangen van de terrashouder. Eisers stellen dat de smalle Beschuitsteeg als een klankkast fungeert en dat bij voorbaat duidelijk is dat het terras, wanneer geopend, aanzienlijke (geluids)overlast voor de omwonenden oplevert.
Zij stellen voorts dat de vergunning niet had mogen worden verleend omdat de exploitatie van het terras in strijd is met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan Binnenstad I en voor het terras geen ontheffing van het bestemmingsplan is verleend.
Tot slot stellen eisers dat verweerder ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid de omvang van terras te beperken.
3. Overlast.
3.1. De rechtbank is van oordeel dat de toepasselijke regelgeving als hiervoor onder 1 weergegeven verweerder niet de bevoegdheid geeft een terrasvergunning te weigeren op de grond dat het belang van het voorkomen van overlast voor de omwonenden zwaarder weegt dan het belang van de terrashouder. Bij de in artikel 2.3.1.2, tweede lid, van de APV opgesomde imperatieve weigeringsgronden is immers te verwachten overlast niet als weigeringsgrond genoemd.
3.2 Ten aanzien van de in artikel 2.3.1.2, vierde lid, van de APV in verbinding met § III, onder 1, onder e, van de Beleidsregels vervatte weigeringsgrond, stelt de rechtbank vast dat pas nadat de terrasvergunning is verleend kan worden vastgesteld of de terrashouder al hetgeen redelijkerwijs van hem kan worden gevergd heeft gedaan en nagelaten om hinder en overlast door terrasbezoekers te voorkomen of te beperken. Verweerder zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat hij bevoegd is een verleende terrasvergunning in te trekken, wanneer aan het in § III, onder 1, onder e, van de Beleidsregels neergelegde voorschrift niet wordt voldaan, maar dat hij op deze grond niet vooraf een terrasvergunning kan weigeren. Overigens blijkt uit de door eisers overgelegde brief van 17 juli 2009 dat verweerder inmiddels het voornemen kenbaar heeft gemaakt de aan [A] verleende terrasvergunning in te trekken.
3.3 Anders dan eisers hebben aangevoerd geeft ook artikel 2.3.1.2, derde lid, van de APV, verweerder geen bevoegdheid een terrasvergunning te weigeren op grond van te verwachten overlast voor omwonenden. Ingevolge dit artikellid kan verweerder weliswaar nadere regels stellen ter voorkoming van overlast voor eigenaren/gebruikers van belendende percelen, maar daarmee is aan verweerder niet een bevoegdheid verleend in een individueel geval een terrasvergunning te weigeren op grond van verwachte overlast voor omwonenden.
4. Bestemmingsplan.
4.1 Niet in geschil is dat het terras in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan en dat ingevolge artikel 20, derde lid, van de bestemmingsplanvoorschriften – voor zover hier van belang – ontheffing kan worden verleend voor de aanleg van een terras bij een horecabedrijf, mits:
- het woon- en leefklimaat niet zal worden aangetast.
4.2 De rechtbank is evenwel van oordeel dat verweerder de terrasvergunning niet kon weigeren op grond van artikel 2.3.1.2, tweede lid, aanhef en onder f, van de APV. Het staat immers niet vast dat voor het terras geen ontheffing van het bestemmingsplan kan worden verleend.
4.3 Ten overvloede merkt de rechtbank op dat daarmee niet is gezegd dat de door burgemeester en wethouders voorgenomen ontheffing van het bestemmingsplan in rechte stand kan houden. Het komt de rechtbank voor dat het kennelijk door burgemeester en wethouder gehanteerde beleid voor zover dat inhoudt dat ontheffing van het bestemmingsplan zal worden verleend zodra een terrasvergunning is verleend, in strijd is met artikel 20, derde lid, van de bestemmingsplanvoorschriften. Dit artikellid schrijft immers voor dat een ontheffing kan worden verleend mits het woon- en leefklimaat niet zal worden aangetast. Verweerder zal deze toets dan ook moeten aanleggen. Een enkele verwijzing naar de verleende terrasvergunning volstaat niet, omdat in de procedure tot verkrijging van de terrasvergunning de eventuele aantasting van het woon- en leefklimaat nu juist geen rol heeft gespeeld.
In de onderhavige procedure staat echter de ontheffing van het bestemmingsplan voor het terras niet ter beoordeling van de rechtbank.
4.4 De rechtbank concludeert dat het vooralsnog ontbreken van een ontheffing van het bestemmingsplan verlening van de terrasvergunning niet in de weg staat. Wel geldt, zoals de commissie terecht heeft overwogen, dat in planologisch opzicht [A] van de terrasvergunning geen gebruik zal mogen maken zolang geen ontheffing van het bestemmingsplan is verleend.
5. Omvang van het terras.
5.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 2.3.1.2, tweede lid, aanhef en onder b, van de APV moet verweerder een terrasvergunning weigeren indien uit de aanvraag blijkt dat door de afmeting van het terras op een trottoir of voetgangersgedeelte niet tenminste 1,5 meter vrije doorgang voor het verkeer is gewaarborgd, tenzij de burgemeester van oordeel is dat vanuit verkeerstechnisch oogpunt een doorgang van minder dan 1,5 meter verantwoord is;
5.2 De rechtbank stelt vast dat blijkens de bij de vergunning behorende tekening de omvang van het vergunde terras 1,7 meter bij 10 meter is. Daarmee in strijd is in de tekst van de vergunning bepaald dat 15m2 terras is vergund.
Wat daar verder van zij, uit de bij de vergunning behorende tekening blijkt dat vrijwel de gehele breedte van het voetgangersgedeelte ter plaatse door het terras wordt bestreken. Dit is in strijd met de imperatieve weigeringsgrond zoals neergelegd in artikel 2.3.1.2, tweede lid, onder b, van de APV, tenzij mocht blijken dat verweerder van oordeel is dat vanuit verkeerstechnisch oogpunt een doorgang van minder dan 1,5 meter verantwoord is. Daarnaar gevraagd ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder niet kunnen aangeven waaruit blijkt dat verweerder heeft beoordeeld of vanuit verkeerstechnisch oogpunt een doorgang van minder dan 1,5 meter op het voetgangersgedeelte ter plaatse van de Beschuitsteeg 2 verantwoord is.
Het besluit berust in zoverre niet op een toereikende motivering. Daaraan doet niet af dat verweerder blijkens het vermelde in § III, onder 2, onder h, van de Beleidsregels kennelijk het beleid hanteert dat in straten met verhoogde trottoirs die zijn aangelegd met het doel de verkeersveiligheid te dienen, in ieder geval een vrije doorgang resteert van 1,5 meter. Deze Beleidsregel zegt immers niets over de – eveneens in artikel 2.3.1.2, tweede lid, van de APV genoemde – situatie dat geen verhoogd trottoir is aangelegd, maar wel een voetgangersgedeelte aanwezig is.
De Beschuitsteeg heeft geen verhoogd trottoir, maar wel een gemarkeerd voetgangersgedeelte. Dit brengt mee dat, nu uit de aanvraag blijkt dat door de afmeting van het terras op het voetgangersgedeelte niet tenminste 1,5 meter voor het verkeer is gewaarborgd, de terrasvergunning geweigerd had moeten worden. Dit is slechts anders wanneer verweerder van oordeel zou zijn dat vanuit verkeerstechnisch oogpunt een doorgang van minder dan 1,5 meter verantwoord is. Uit het bestreden besluit en de stukken blijkt echter niet dat verweerder heeft beoordeeld of vanuit verkeerstechnisch oogpunt in de Beschuitsteeg een doorgang van minder dan 1,5 meter verantwoord is. In zoverre is het bestreden besluit – in strijd met het bepaalde in artikel 7:13, eerste lid, van Awb – niet deugdelijk gemotiveerd. Het bestreden besluit dient daarom te worden vernietigd.
Het beroep is gegrond.
Niet is gebleken dat door eisers in verband met de behandeling van dit beroep kosten zijn gemaakt die op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
III BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 2 september 2008, kenmerk 2008-6893;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
bepaalt dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht, te weten € 145,--vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E. Kouwenhoven, in tegenwoordigheid van de griffier
mr. J.A. Leijten.
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.