ECLI:NL:RBSGR:2010:BM5676

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
366152 - KG ZA 10-605
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • P.A. Koppen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging vervangende hechtenis in kader van schadevergoedingsmaatregel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 mei 2010 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en de Staat der Nederlanden. [eiser] had de Staat gedagvaard met het verzoek om onmiddellijke invrijheidstelling en hervatting van een eerder overeengekomen betalingsregeling van € 300,-- per maand. De achtergrond van de zaak betreft een strafrechtelijke veroordeling van [eiser] op 13 mei 2005, waarbij hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden en een schadevergoedingsmaatregel van € 172.998,27. Deze schadevergoedingsmaatregel was omgezet in vervangende hechtenis van 344 dagen, die door het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) werd uitgevoerd.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de betalingsregeling die in oktober 2006 was overeengekomen, niet meer van kracht was na 15 december 2008. Dit kwam voort uit een verzoek van [Z.], de (ex-)vriendin van [eiser], om de maandlasten te verlagen, wat door het deurwaarderskantoor was geaccepteerd, maar met de voorwaarde dat er een nieuwe regeling zou moeten worden getroffen na die datum. Aangezien er geen nieuwe regeling tot stand was gekomen en [eiser] niet aan zijn betalingsverplichtingen voldeed, was het CJIB gerechtigd om over te gaan tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het CJIB niet onrechtmatig heeft gehandeld en dat de vorderingen van [eiser] om zijn onmiddellijke invrijheidstelling en hervatting van de betalingsregeling moesten worden afgewezen. Tevens is [eiser] veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van het CJIB in de uitvoering van schadevergoedingsmaatregelen en de beperkte toetsingsmogelijkheden van de voorzieningenrechter in kort geding.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 12 mei 2010,
gewezen in de zaak met zaak- / rolnummer: 366152 / KG ZA 10-605 van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. W. Hendrickx te Utrecht,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (ministerie van justitie),
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. E.G. Fels te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als "[eiser]" en "de Staat".
1. Het procesverloop
[eiser] heeft de Staat op 11 mei 2010 doen dagvaarden om op 12 mei 2010 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. Op die datum is de zaak behandeld en is een mondeling vonnis uitgesproken. Het onderstaande vormt de schriftelijke uitwerking van dat vonnis.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 12 mei 2010 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Bij strafrechtelijke uitspraak van 13 mei 2005 is [eiser] - samen met (drie of vier) anderen - wegens flessentrekkerij veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, alsmede tot betaling van in totaal € 172.998,27 aan verschillende benadeelden. Daarbij werd bovendien aan [eiser] opgelegd een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht ("Sr.") tot een bedrag van € 172.998,27, te vervangen door 344 dagen hechtenis. Die uitspraak is vanaf 28 mei 2005 onherroepelijk.
2.2. De tenuitvoerlegging van schadevergoedingsmaatregelen is - door het openbaar ministerie - overgedragen aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau ( hierna "CJIB"). Het CJIB heeft [eiser] aangeschreven tot betaling van het bedrag van € 172.988,27. Nadat betaling door [eiser] uitbleef en in augustus 2006 jegens hem een dwangbevel ex artikel 575 van het Wetboek van Strafvordering ("Sv.") was uitgevaardigd, heeft het CJIB de zaak - ter verdere executie - overgedragen aan [het deurwaarderskantoor] te Amersfoort (hierna "[het deurwaarderskantoor]").
2.3. In oktober 2006 is [eiser] met [het deurwaarderskantoor] een betalingsregeling overeengekomen, waarbij hij ter zake van de schadevergoedingsmaatregel maandelijks een bedrag van € 300,-- aan [het deurwaarderskantoor] diende te betalen. De daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen werden vervolgens feitelijk verricht door de (ex-)vriendin van [eiser], ["Z."] (hierna "[Z.]").
2.4. Bij e-mailbericht van 24 juli 2008 heeft [Z.] aan [het deurwaarderskantoor] bericht het door haar - namens [eiser] - te betalen bedrag te willen verminderen van € 300,-- tot € 100,-- per maand, "desnoods" tot en met 15 december 2008.
2.5. [het deurwaarderskantoor] heeft daarop - per e-mail van 30 juli 2008 - als volgt gereageerd:
"Geachte mw. [Z.],
In bovengenoemd dossier kunnen wij akkoord gaan met uw voorstel. Vanaf 16 augustus a.s. wordt door u € 100,00 op een van onze bankrekeningnummers gestort.
De nieuwe regeling geldt tot 15 december 2008. Hierna gaan wij de regeling herzien."
2.6. Na 15 december 2008 zijn van de zijde van zowel het CJIB als [eiser] voorstellen gedaan over maandelijkse termijnbedragen. Nadat zij in dat verband niet tot overeenstemming konden komen, heeft [het deurwaarderskantoor] de zaak op 26 januari 2010 gesloten en teruggegeven aan het CJIB.
2.7. Vervolgens heeft het CJIB op 19 februari 2010 een "waarschuwing arrestatiebevel" doen uitgaan. Na het uitblijven van verdere betalingen, is begin april 2010 een arrestatiebevel uitgegaan, waarna [eiser] op 14 april 2010 is aangehouden en overgebracht naar P.I. Wolvenplein te Utrecht in verband met de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis ter zake van de schadevergoedingsmaatregel.
2.8. Bij brieven van 22 april 2010 en 4 mei 2010 heeft [eiser] het CJIB verzocht hem onmiddellijk in vrijheid te stellen. Het CJIB heeft dat verzoek - bij brief van 7 mei 2010 - afgewezen.
2.8. Tot op heden is door het CJIB - uit hoofde van de schadevergoedingsmaatregel(en) - in totaal ontvangen een bedrag van € 29.496,71 (€ 11.650,58 van [eiser] en € 18.246,03 van de mededaders). In verband daarmee is de vervangende hechtenis die [eiser] moet ondergaan verminderd van 344 dagen tot 286 dagen.
3. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
3.1. Na vermindering van eis vordert [eiser], zakelijk weergegeven:
- zijn onmiddellijke invrijheidstelling;
- hervatting van de in oktober 2006 overeengekomen betalingsregeling van
€ 300,-- per maand;
- veroordeling van de Staat in de proceskosten, waaronder begrepen de nakosten.
3.2. Samengevat voert [eiser] daartoe het volgende aan.
De in oktober 2006 overeengekomen betalingsregeling is op 26 januari 2010 eenzijdig en zonder geldige reden opgezegd. Deze is dus nog steeds van kracht. [eiser] heeft zich altijd aan de met het CJIB c.q. [het deurwaarderskantoor] gemaakt afspraken gehouden. Weliswaar is enige tijd een lager bedrag voldaan dan de overeengekomen € 300,-- per maand, maar dat gebeurde in overleg met en met toestemming van het CJIB. [eiser] mocht erop vertrouwen dat ook het CJIB zich aan de gemaakte afspraken zou houden. Hij is nog steeds bereid om de regeling na te komen. Daar komt bij dat [eiser] vanaf 1 mei 2010 in dienst zou treden bij zijn nieuwe werkgever - [X.] B.V. i.o. - en in verband daarmee reeds met [het deurwaarderskantoor] heeft afgesproken dat hij vanaf 1 juni 2010 een hoger maandbedrag zal gaan betalen.
Voor zover de betalingsregeling op goede gronden is beëindigd, is van belang dat [eiser] op grond van het bepaalde in artikel 561 lid 5 Sv. nog een termijn van twee jaar en drie maanden na de opzegging van die regeling is gegund om het openstaande bedrag te voldoen. Die termijn is nog niet verstreken. Verder dient de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis geen enkel doel.
Op grond van een en ander handelt het CJIB onrechtmatig door tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis over te gaan in strijd met de wet, de afgesproken betalingsregeling en het vertrouwensbeginsel. [eiser] moet dan ook direct in vrijheid worden gesteld.
[eiser] heeft een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening, aangezien [eiser] de grote organisator is van de CD-presentatie van zijn zoon op 15 mei 2010 en deze op een fiasco dreigt uit te lopen bij zijn afwezigheid.
3.3. De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Vooropgesteld wordt dat in het wettelijke stelsel besloten ligt dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen mag, maar ook moet worden ten uitvoer gelegd. In opdracht van het openbaar ministerie is het CJIB belast met de executie van onder meer schadevergoedingsmaatregelen.
4.2. Uit artikel 561 lid 1 Sv volgt dat een schadevergoedingsmaatregel zo spoedig mogelijk ten uitvoer wordt gelegd. Uit het derde en vierde lid van artikel 561 Sv volgt dat het openbaar ministerie uitstel van betaling kan verlenen of betaling in termijnen kan toestaan, maar dat het totale bedrag in ieder geval binnen twee jaar en drie maanden na de dag waarop het vonnis voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, moet zijn voldaan. De wijze waarop het CJIB zo'n maatregel ten uitvoer legt, is neergelegd in de Aanwijzing executie (vervangende) vrijheidsstraffen, taakstraffen van meerderjarigen, geldboetes, schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen, Europese geldelijke sancties en toepassing voorwaardelijke invrijheidsstelling (Staatscourant 2008, 118; hierna "de Aanwijzing"). In de Aanwijzing is ten aanzien van betalingsregelingen opgenomen dat de verantwoordelijkheid voor het aangaan daarvan exclusief is voorbehouden aan het CJIB, alsmede dat het CJIB in beginsel geen afbetalingsregelingen treft, tenzij een verzoek om een afbetalingsregeling op grond van bijzondere omstandigheden gehonoreerd kan worden. Verder bepaalt de Aanwijzing als uitgangspunt dat een arrestatiebevel wordt uitgevaardigd indien verhaal niet succesvol kan worden afgesloten. Het CJIB heeft in deze een ruime beleidsvrijheid, wat - ingevolge vaste jurisprudentie - meebrengt dat de voorzieningenrechter in kort geding deze beslissingen in beginsel slechts marginaal kan toetsen.
4.3. De belangrijkste kwestie die partijen verdeeld houdt, betreft de vraag of - zoals [eiser] stelt en de Staat gemotiveerd bestrijdt - de in oktober 2006 overeengekomen betalingsregeling van € 300,-- per maand nog steeds van kracht is. Daarover overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
4.4. In reactie op het verzoek van [Z.] - namens [eiser] - van 24 juli 2008 om de betalingsregeling te wijzigen, in die zin dat - "desnoods" tot 15 december 2008 - nog maar € 100,-- per maand wordt betaald, heeft [het deurwaarderskantoor] op 30 juli 2008 aangegeven daarmee akkoord te gaan, met dien verstande dat gedurende de periode van 16 augustus 2008 tot 15 december 2008 een bedrag van € 100,-- per maand wordt betaald, waarna de regeling wordt herzien. Van de zijde van [eiser] zijn daartegen geen bezwaren aangevoerd. Integendeel, door hem (lees: [Z.]) is vervolgens € 100,-- per maand voldaan aan [het deurwaarderskantoor].
4.5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de brief van [het deurwaarderskantoor] niet anders worden uitgelegd dan dat [het deurwaarderskantoor] (lees: het CJIB) instemde met een tijdelijke verlaging van het maandelijkse termijnbedrag, maar dat dan wel na 15 december 2008 een geheel nieuwe betalingsregeling tot stand zou moeten komen, waarmee de "oude" regeling van
€ 300,-- definitief van de baan zou zijn. [eiser] heeft dat ook zo moeten (kunnen) begrijpen en ging daarmee kennelijk akkoord. Het CJIB mocht daarvan in ieder geval uitgaan na het uitblijven van protest van [eiser]. Dat klemt te meer nu uit de - onweersproken gebleven -stukken en stellingen volgt dat ná 15 december 2008 onderhandelingen hebben plaatsgevonden tussen partijen over een betalingsregeling, waarbij van de zijde van [eiser] ook voorstellen zijn gedaan over andere termijnbedragen dan € 300,-- per maand. Dit wijst erop dat ook [eiser] ervan uitging dat de "oude" regeling niet meer van toepassing was. Partijen hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over een nieuwe regeling, waarna [het deurwaarderskantoor] de zaak - ter verdere executie - heeft teruggestuurd naar het CJIB, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. In dat verband zij nog opgemerkt dat niet kan worden gezegd dat het door CJIB voorgestelde termijnbedrag van € 1.000,-- per maand, ná vier eerste termijnbedragen van
€ 500,-- per maand, als onredelijk moet worden aangemerkt, gelet op de in artikel 561 lid 4 Sv. bepaalde termijn van twee jaar en drie maanden waarbinnen het totale bedrag - in beginsel - moet zijn voldaan en de inmiddels verstreken tijd na het onherroepelijk worden van het strafvonnis.
4.6. Het voorgaande betekent dat er vanaf 15 december 2008 geen - definitieve - betalingsregeling meer van kracht is geweest. Dat sindsdien nog wel betalingen zijn verricht door [eiser] doet daaraan niet af. In de gegeven omstandigheden mocht het CJIB die betalingen beschouwen als zijnde betalingen in afwachting van de totstandkoming van een nieuwe regeling.
4.7. Gelet op het bovenstaande en nu onbetwist is gebleven dat [eiser] verder geen (voldoende) verhaal bood, stond het het CJIB vrij om tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis over te gaan.
4.8. De stelling van [eiser] dat het bepaalde in artikel 561 lid 5 Sv. daaraan in de weg staat wordt reeds verworpen omdat dat artikellid ziet op de zich hier niet voordoende situatie dat uitstel van betaling is verleend of betaling in termijnen is toegestaan in het kader van een "buitengerechtelijke schuldregeling".
4.9. [eiser] heeft verder nog aangevoerd dat tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis geen enkel doel dient (dagv. sub 8). Daaraan gaat de voorzieningenrechter voorbij om de volgende redenen. De regeling omtrent de schadevergoedingsmaatregel is neergelegd in artikel 36f Sr. Deze regeling behelst onder meer dat vervangende hechtenis wordt bepaald voor het geval geen of onvolledige betaling of verhaal plaatsvindt. Hieruit volgt reeds dat de hechtenis ook ten uitvoer wordt gelegd in situaties waarin de veroordeelde niet aan de maatregel kan voldoen. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 20 juni 2000 (NJ 2000, 634) ook geoordeeld dat uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat dit door de wetgever onder ogen is gezien. Daarnaast is van belang dat de vervangende hechtenis niet in de plaats treedt van de opgelegde verplichting tot schadevergoeding.
4.10. De slotsom luidt dat niet kan worden aangenomen dat het CJIB onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser]. Diens vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
4.11. [eiser] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van dit geding.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot op dit vonnis aan de zijde van de Staat begroot op € 1.079 ,--, waarvan
€ 816,-- aan salaris advocaat en € 263,-- aan griffierecht;
- verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Koppen en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2010.
jvl