ECLI:NL:RBSGR:2010:BM6863

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
907434 \ CV EXPL 09-12431
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • J. van der Windt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen ontruiming en ontbinding huurovereenkomst door eiser in oppositie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 22 april 2010 uitspraak gedaan in een verzetprocedure van [eiser in oppositie] tegen een eerder verstekvonnis. [Eiser in oppositie] had een huurcontract met Stichting Woonbron voor een woning in Delft, maar na een huurachterstand en een ontruiming op 1 oktober 2009, werd hij door de stichting gedagvaard. Het verstekvonnis van 24 september 2009, dat de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming beval, werd niet in persoon aan [eiser in oppositie] betekend, maar aan een derde. Hierdoor was hij niet op de hoogte van de rechtszaak en de daaropvolgende ontruiming.

De kantonrechter oordeelde dat de verzettermijn was verstreken, omdat [eiser in oppositie] zijn verzet pas op 2 november 2009 had ingesteld, terwijl de termijn op 29 oktober 2009 was verstreken. [Eiser in oppositie] voerde aan dat hij niet tijdig op de hoogte was gesteld van het verstekvonnis, maar de rechter oordeelde dat hij voldoende gelegenheid had gehad om verzet aan te tekenen. De rechter concludeerde dat de omstandigheden niet voldoende waren om de wettelijke termijn buiten toepassing te laten.

Uiteindelijk werd [eiser in oppositie] niet ontvankelijk verklaard in zijn verzet, en het eerdere vonnis werd bekrachtigd. Hij werd ook veroordeeld in de proceskosten. Deze uitspraak benadrukt het belang van tijdige kennisgeving van rechtszaken en de gevolgen van het niet tijdig indienen van verzet.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector kanton
Locatie Delft
JW
rolnummer: 907434 CV EXPL 09-12431
vonnis d.d. 22 april 2010 (bij vervroeging)
Vonnis in de zaak van:
[eiser in oppositie],
wonende te [woonplaats],
eisende partij in oppositie,
gemachtigde: mr. M.R. Backer,
tegen
de stichting Stichting Woonbron,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde partij in oppositie,
gemachtigde: H.A.M. Over de Vest, deurwaarder te Zoetermeer.
Partijen worden aangeduid als [eiser in oppositie] en Stichting Woonbron.
Procedure
- het tussenvonnis van 11 maart 2010;
- de comparitie van partijen van 31 maart 2010.
1 Feiten
De kantonrechter gaat uit van de navolgende feiten.
1.1 [eiser in oppositie] huurt vanaf 23 mei 2007 de woonruimte aan het [adres] te Delft van Stichting Woonbron. De huurprijs bedroeg laatstelijk een bedrag van € 316,39 per maand exclusief servicekosten.
1.2 [eiser in oppositie] bewoonde het gehuurde samen met zijn vriendin, thans echtgenote naar Marokkaans recht, mevrouw [A] (verder: [A]).
1.3 Medio november 2008 is een tante van een vriendin van [A], mevrouw [B] (verder: [B]) met haar kinderen bij [eiser in oppositie] en [A] in het gehuurde komen wonen.
1.4 Na enige tijd heeft [eiser in oppositie] de woning verlaten en is bij zijn ouders gaan logeren. [A] en [B] (en haar kinderen) verbleven toen in de woning.
1.5 In de maanden juli en augustus 2009 verbleven [eiser in oppositie] en [A] in Marokko voor hun bruiloft. [B] en haar kinderen verbleven toen in de woning.
1.6 Na terugkomst uit Marokko per 31 augustus 2009 zijn [eiser in oppositie] en [A] door [B] niet meer toegelaten tot de woning.
1.7
Op 2 september 2009 heeft [eiser in oppositie] getracht het gehuurde te betreden, doch hij werd niet toegelaten door [B]. Ook na inschakeling van de politie is dit niet gelukt. Mevrouw [C] (verder: [C]), sociaal beheerder van Stichting Woonbron, is toen ook ter plaatse geweest.
1.8 Op 9 september 2009 heeft Stichting Woonbron [eiser in oppositie] gedagvaard voor de kantonrechter te Delft en - kort gezegd - de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde gevorderd, alsmede betaling van achterstallige huurpenningen, vermeerderd met rente en kosten.
1.9 Voormelde dagvaarding is niet in persoon betekend, maar door achterlating van het exploot aan het adres van het gehuurde.
1.10 Bij vonnis van 24 september 2009 heeft de kantonrechter de vorderingen van Stichting Woonbron (voor het overgrote deel) bij verstek toegewezen.
1.11 Op 25 september 2009 heeft Stichting Woonbron het vonnis laten betekenen aan [eiser in oppositie]; het exploot is uitgereikt aan [B]. In het exploot werd onder meer bevel gedaan binnen 2 dagen een bedrag van € 1.729,17 aan hoofdsom te voldoen, vermeerderd met rente en (proces)kosten. In totaal een bedrag van € 2.285,46. Voorts werd, bij niet tijdige betaling, de ontruiming aangezegd per 1 oktober 2009.
1.12 De ontruiming van [eiser in oppositie] uit het gehuurde heeft op 1 oktober 2009 plaatsgevonden. Aangezien aan de executerende deurwaarder bleek dat de woning was onderverhuurd aan [B], zijn de in de woning aanwezige goederen daar achtergelaten.
1.13 Blijkens een schriftelijke overeenkomst d.d. 10 november 2008 heeft [eiser in oppositie] de woonruimte (onder)verhuurd aan [B]. De (onder)verhuurovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd van 5 november 2008 tot en met september 2009 tegen een huurprijs van € 550,-- per maand inclusief. Betaling van de huurprijs diende te geschieden door storting op de bankrekening van [eiser in oppositie].
1.14 [eiser in oppositie] betwist voormelde overeenkomst te hebben gesloten. Hij betwist ook dat de handtekening op die overeenkomst van hem afkomstig is.
1.15 Stichting Woonbron heeft de woning overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:269 BW per 1 oktober 2009 verhuurd aan [B].
1.16 Op 5 oktober 2009 heeft [eiser in oppositie] vernomen dat [B] door Stichting Woonbron was aangemerkt als nieuwe huurder. Hij heeft toen ook vernomen dat er een rechtzaak was geweest en dat er sprake was van ontruiming van het gehuurde.
1.17 Bij brief van 16 oktober 2009 heeft de gemachtigde van [eiser in oppositie] zich gewend tot Stichting Woonbron en verzocht om toezending van alle relevante (proces)stukken.
1.18 Bij brief van 22 oktober 2009 heeft de gemachtigde van Stichting Woonbron bedoelde stukken (afschriften van de dagvaarding en van het verstekvonnis) aan de gemachtigde van [eiser in oppositie] toegezonden. Op zijn beurt heeft laatstgenoemde deze stukken op 26 oktober 2009 doorgezonden aan [eiser in oppositie].
1.19 Op 28 oktober 2009 heeft [eiser in oppositie] voor het eerst inhoudelijk kennis genomen van het verstekvonnis.
1.20 [eiser in oppositie] heeft op 2 november 2009 bedragen van € 705,-- en € 410,-- ter zake van huur aan (de gemachtigde van) Stichting Woonbron betaald. Op 4 november 2009 heeft [eiser in oppositie] nog een bedrag van € 435,-- betaald. Totaal mitsdien een bedrag van € 1.550,--.
2 Vordering
2.1. [eiser in oppositie] vordert dat hij bij vonnis zal worden ontheven van voormelde veroordeling met vernietiging van het verstekvonnis en, op nieuw rechtdoende, de vordering van Stichting Woonbron tot ontbinding van de huurovereenkomst af te wijzen. Voorts, voor zover er sprake zou zijn van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst, [eiser in oppositie] een terme de grace te verlenen. Tenslotte verzoekt [eiser in oppositie] Stichting Woonbron te veroordelen in de kosten van de verzetprocedure, althans - gelet op de feiten en omstandigheden van het geval - de proceskosten te compenseren.
3 Grondslag van de vordering van [eiser in oppositie].
3.1. [eiser in oppositie] legt aan zijn vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, het volgende ten grondslag - verkort weergegeven -.
3.2. [eiser in oppositie] erkent dat er sprake is (geweest) van een huurachterstand. Ten tijde van de verzetdagvaarding was deze achterstand, exclusief de aanmanings- en incassokosten, gedeeltelijk voldaan. [eiser in oppositie] stelt uitdrukkelijk dat het niet de bedoeling was om een huurachterstand te laten ontstaan en evenmin is de huurachterstand het gevolg van algemene betalingsproblemen.
3.3. [eiser in oppositie] is van mening dat gelet op alle feiten en omstandigheden van het geval een ontbinding van de huurovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet gerechtvaardigd is.
3.4. [eiser in oppositie] heeft zich immer als een goed huurder gedragen. Er hebben zich geen noemenswaardige incidenten voorgedaan. [eiser in oppositie] ontkent dat hij in strijd met de huurovereenkomst dan wel de algemene bepalingen heeft gehandeld, nu er geen sprake is van onderhuur en/of het aan derden gedeeltelijk in gebruik geven van het gehuurde. [eiser in oppositie] bewoont het gehuurde tezamen met [A]. [eiser in oppositie] is, vanwege zijn geloofsovertuiging, wel op enig moment bij zijn ouders gaan slapen, zodat [A] tezamen het gehuurde met [B] kon bewonen in afwachting van vervangende woonruimte voor [B]. [eiser in oppositie] heeft gedurende deze tijd zoals gebruikelijk de maandelijkse huur voldaan.
3.5. [eiser in oppositie] stelt dat de door [B] aan de politie en (vermoedelijk) aan Woonbron overgelegde onderhuurovereenkomst vals is. [eiser in oppositie] stelt dat de vermeende handtekening van [eiser in oppositie] onder deze overeenkomst evenmin van hem afkomstig is. [eiser in oppositie] is nimmer een onderhuurovereenkomst aangegaan met [B]. [eiser in oppositie] stelt dan ook dat [B] zowel de politie als Woonbron heeft opgelicht, door valselijk een onderhuurovereenkomst op te maken en deze als waar en echt te gebruiken, teneinde in het gehuurde te kunnen (blijven) wonen.
3.6. Bovendien valt het voor [eiser in oppositie] niet goed te begrijpen dat Woonbron, nadat zij op 2 september 2009 ter plaatse is gekomen, zonder nader overleg met [eiser in oppositie] en [A] is vertrokken. Indien er nader overleg tussen partijen had plaatsgevonden, had voornoemde oplichting besproken kunnen worden en hadden partijen nadere afspraken kunnen maken. In ieder geval was [eiser in oppositie] nog in de gelegenheid geweest om de huurachterstand te voldoen, waarmee onnodige kosten en een rechterlijke procedure (dagvaarding 9 september 2009) voorkomen hadden kunnen worden.
3.7.
Ook nadien heeft Woonbron nimmer telefonisch contact gezocht met [eiser in oppositie], ondanks het feit dat het mobiele telefoonnummer van [eiser in oppositie] bij Woonbron bekend was en zij op de hoogte was van de feitelijke situatie. Het ligt op de weg van een goed verhuurder om ook te anticiperen op veranderende omstandigheden, zoals thans het geval is. Gelet hierop valt het niet goed te begrijpen dat alle correspondentie, gericht aan [eiser in oppositie], is verstuurd naar een adres (van het gehuurde) waarvan Woonbron weet dat [eiser in oppositie] daar feitelijk niet meer woonde/verbleef, zonder [eiser in oppositie] verder telefonisch te informeren.
3.8. Overigens is het voor [eiser in oppositie] buitengewoon wrang om te bemerken dat [B], die geld van hem en [A] heeft verduisterd en Woonbron heeft opgelicht, thans de nieuwe huurder is van het gehuurde. Daar komt bij dat het [eiser in oppositie] niet duidelijk is waar zijn goederen, en die van [A], zijn gebleven. [eiser in oppositie] vermoedt dat [B] pretendeert de bezitter te zijn van de goederen die zich in het gehuurde bevinden. Hierdoor lopen [eiser in oppositie] en [A] ook het risico, bij gebrek aan bewijs, om de goederen kwijt te raken.
3.9. [eiser in oppositie] heeft inmiddels - zo stelt hij in de verzetdagvaarding - tenminste de helft (€ 885,-) van de huurschuld ad € 1.550,67 (excl. incassokosten en wettelijke rente) voldaan. zodat er een restschuld bestaat van maximaal twee maanden huur. [eiser in oppositie] zal zo spoedig mogelijk trachten het resterende bedrag te betalen.
3.10. Mocht de kantonrechter oordelen dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst, hetwelk de ontbinding van de huurovereenkomst zou rechtvaardigen, dan verzoekt [eiser in oppositie] om een zogenaamde "terme de grace", als bedoeld in artikel 7:280 BW, in die zin dat [eiser in oppositie] nog één maand wordt gegund om alsnog aan zijn betalingsverplichting te voldoen.
4 Verweer van Stichting Woonbron.
4.1. Stichting Woonbron voert (in oppositie) gemotiveerd verweer, welk verweer er toe strekt de vorderingen van [eiser in oppositie] alsnog af te wijzen.
4.2. Op het gevoerde verweer zal hierna, voor zover nodig, nader worden ingegaan.
5 Beoordeling van de standpunten.
5.1. De kantonrechter stelt voorop, dat het verzet kennelijk slechts is gericht tegen de uitgesproken ontbinding en ontruiming, zodat het daartoe beperkt dient te worden.
5.2. Stichting Woonbron heeft primair als verweer aangevoerd, dat [eiser in oppositie] niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzet. Op 1 oktober 2009 is de woning gerechtelijk ontruimd en is het vonnis voor wat betreft de bevolen ontruiming ten uitvoer gelegd. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 143 lid 3 Rv. is de verzettermijn op deze datum aangevangen. De verzettermijn eindigde derhalve op 29 oktober 2009. [eiser in oppositie] is volgens Stichting Woonbron mitsdien niet tijdig in verzet gekomen en hij dient daarom niet ontvankelijk in zijn verzet te worden verklaard.
5.3. [eiser in oppositie] heeft dienaangaande aangevoerd dat krachtens artikel 143 lid 3 Rv. de termijn waarbinnen verzet moet worden gedaan, aanvangt op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd. Het verweer van Woonbron dat de verzetstermijn is aangevangen op 1 oktober 2009 met de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis, te weten de ontruiming, zou er echter toe leiden dat de verzettermijn (nagenoeg) verlopen was zonder dat het verstekvonnis [eiser in oppositie] bekend was. Dit kan onder omstandigheden in strijd komen met het beginsel van hoor en wederhoor ex artikel 6 EVRM. Uit de arresten van de Hoge Raad (HR 25 februari 2000, NJ 2000, 509 en HR 16 januari 2004, JBPr 2004, 32) volgt dat onverkorte toepassing van de regeling van de verzettermijn in een dergelijk geval achterwege moet blijven en dat aan een gedaagde (in casu [eiser in oppositie]) alsnog gelegenheid moet worden geboden gebruik te maken van het recht van verzet.
De omstandigheden van het onderhavige geval, in het bijzonder het feit dat Woonbron wist dat [eiser in oppositie] op 1 oktober 2009 feitelijk niet meer woonachtig was in het gehuurde en Woonbron met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kon vermoeden dat [eiser in oppositie] niet bekend kon raken van de inhoud van het verstekvonnis en de ontruiming, nopen naar de mening van [eiser in oppositie] niet tot onverkorte toepassing van de regeling van de verzettermijn, zodat het verweer van Woonbron volgens hem niet kan slagen.
5.4. Naar het oordeel van de kantonrechter dient bij de beoordeling of het verzet tijdig is gedaan als uitgangspunt te gelden de wettelijke termijn van artikel 143 lid 2 en 3 Rv. juncto artikel 144 aanhef en sub d Rv., te weten binnen vier weken nadat de ontruiming heeft plaatsgevonden. In casu diende het verzet derhalve in beginsel uiterlijk op 29 oktober 2009 te zijn ingesteld. De omstandigheid dat de inleidende dagvaarding en het verstekvonnis niet in persoon aan [eiser in oppositie] zijn betekend, doet daaraan niet af. Nu [eiser in oppositie] zijn verzet heeft gedaan bij exploot van 2 november 2009 en derhalve na het verstrijken van bedoelde termijn, dient hij in beginsel niet ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzet.
5.5. Onder omstandigheden kan het vorenstaande, zoals [eiser in oppositie] terecht heeft aangevoerd, in strijd komen met het beginsel van hoor en wederhoor ex artikel 6 EVRM. De onverkorte toepassing van de regeling van de verzettermijn zal in een dergelijk geval achterwege moeten blijven.
5.6. In casu ziet de kantonrechter - anders dan ter comparitie van partijen als voorlopig oordeel is meegedeeld - geen aanleiding de verzettermijn buiten toepassing te laten.
5.7. Redenen daarvoor zijn dat [eiser in oppositie] reeds op 5 oktober 2009 er van in kennis is gesteld, dat er een rechtszaak had plaatsgevonden en dat hij per 8 oktober 2009 (lees: 1 oktober 2009) zou worden (lees: was) ontruimd. Daarna heeft zijn gemachtigde bij brief van 16 oktober 2009 bij Stichting Woonbron verzocht om toezending van de relevante (proces) stukken. Vervolgens heeft de gemachtigde van Stichting Woonbron bij brief van 22 oktober 2009 afschriften van de inleidende dagvaarding en het verstekvonnis aan de gemachtigde van [eiser in oppositie] verstrekt. Bij brief van 26 oktober 2009 heeft de gemachtigde van [eiser in oppositie] deze afschriften doorgezonden aan [eiser in oppositie].
5.8. Onder deze omstandigheden heeft [eiser in oppositie] ruim de mogelijkheid gehad zijn verzet tijdig in te stellen. Dat hij dat niet heeft gedaan dient - mede gelet op het feit dat hij in ieder geval vanaf 16 oktober 2009 werd bijgestaan door een rechtsgeleerd raadsman - voor zijn rekening te komen. Onverkorte toepassing van de wettelijke verzettermijn leidt in dit geval naar het oordeel van de kantonrechter niet tot een onaanvaardbaar resultaat en/of strijd met het beginsel van hoor en wederhoor.
5.9. Het vorenstaande betekent dat er geen aanleiding is van het hiervoor sub 5.5. vermelde beginsel af te wijken en dat [eiser in oppositie] derhalve niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzet.
5.10. Dat oordeel wordt niet anders als de door [eiser in oppositie] genoemde omstandigheden van het geval - dat Stichting Woonbron wist dat [eiser in oppositie] op 1 oktober 2009 feitelijk niet meer woonachtig was in het gehuurde en dat Stichting Woonbron met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kon vermoeden dat [eiser in oppositie] niet bekend kon raken met de inhoud van het verstekvonnis en de ontruiming - daarbij worden betrokken. Immers, die omstandigheden laten onverlet dat [eiser in oppositie] zijn verzet tijdig had kunnen en moeten indienen.
5.11.
Tenslotte wordt dat oordeel ook niet anders op grond van de door [eiser in oppositie] genoemde arresten van de Hoge Raad, reeds omdat de omstandigheden in die arresten niet (geheel) overeenstemmen met de feiten in de onderhavige zaak.
Het verschil met het arrest van 16 januari 2004 ligt met name daarin, dat de veroordeelde in die zaak niet (tijdig) daadwerkelijk op de hoogte was gekomen van de veroordeling, terwijl dat in de onderhavige zaak juist wel het geval is.
Het verschil met de zaak uit 2000 is met name daarin gelegen, dat in die zaak de veroordeelde ingevolge de (destijds geldende) wettelijke regeling nog geen vierentwintig uur de tijd had om verzet te doen, terwijl die termijn in casu veel ruimer is; immers op 5 oktober 2009 wist [eiser in oppositie] van de gerechtelijke procedure en het feit dat hij was of zou worden ontruimd, terwijl hij zich daarna tot zijn advocaat heeft gewend die hem in ieder geval vanaf 16 oktober 2009 rechtskundige bijstand heeft verleend. [eiser in oppositie] heeft dus zonder meer de mogelijkheid gehad tijdig verzet in te stellen. Onder deze omstandigheden is er geen aanleiding de sub 5.4. bedoelde wettelijke termijn buiten toepassing te laten of deze - zoals [eiser in oppositie] kennelijk voorstaat - later te laten ingaan.
6 Slotsom; proceskosten
6.1. De conclusie van een en ander is dat [eiser in oppositie] niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzet. Het bestreden vonnis dient derhalve te worden bekrachtigd. Aan een inhoudelijke beoordeling van de geschilpunten komt de kantonrechter mitsdien niet toe.
6.2. [eiser in oppositie] dient, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van de procedure te worden veroordeeld.
Beslissing
De kantonrechter:
In oppositie
1. verklaart [eiser in oppositie] niet ontvankelijk in zijn verzet;
2. bekrachtigt het tussen partijen onder zaaknummer 889692 CV EXPL 09-9702 door de kantonrechter te Delft op 24 september 2009 gewezen verstekvonnis;
3. veroordeelt [eiser in oppositie] in de kosten van deze procedure, tot op deze uitspraak vastgesteld op een bedrag ad € 300,- als het aan de gemachtigde van Woonbron toekomende salaris, onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde BTW.
Aldus gewezen door mr. J. van der Windt, kantonrechter, en bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 april 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.