ECLI:NL:RBSGR:2010:BM7529

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 09/37126
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Risico op vervolging van bekeerde christenen in Iran en asielaanvraag

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 8 juni 2010 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse eiser die bekeerd is tot het christendom. De eiser had op 4 februari 2009 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Immigratie- en Naturalisatiedienst op 15 september 2009 werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voor bekeerde christenen in Iran een reëel risico bestaat op arrestatie en geweld, zoals blijkt uit verschillende ambtsberichten en eerdere uitspraken van de rechtbank. De rechtbank oordeelt dat de verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Iran een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft het bestreden besluit van de verweerder vernietigd en bepaald dat de verweerder binnen twaalf weken opnieuw op de aanvraag van eiser dient te beslissen. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 874,-.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zaaknummer: Awb 09/37126
Uitspraak in het geschil tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1981,
van Iraanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
eiser,
gemachtigde: mr. A.J. de Boer, advocaat te Sneek,
en
DE MINISTER VAN JUSTITIE (VOORHEEN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE)
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. L.M. Kloetstra, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. Op 4 februari 2009 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 15 september 2009 afwijzend op de aanvraag beslist.
1.2. Op 12 oktober 2009 heeft eiser hiertegen beroep ingesteld. Op 17 november 2009 zijn de gronden van beroep ingediend. Eiser heeft op 26 april 2010 aanvullende gronden ingediend.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser toegezonden en hem in de gelegenheid gesteld om nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 6 mei 2010. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Rechtsoverwegingen
Feiten en standpunten van partijen
2.1. Eiser heeft ter ondersteuning van zijn aanvraag, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Eiser is in september 2005 bekeerd tot het christendom. Hij is in januari 2006 gedoopt. Omstreeks 20 augustus 2007 las eiser de bijbel in een internetcafé van een vriend van hem en keek hij daar naar een christelijke film. De Inlichtingendienst heeft hiervan gehoord via een man die daarbij aanwezig was. Eiser heeft hiervoor twee dagen in hechtenis gezeten en hij moest uiteindelijk 13 dagen extra in militaire dienst blijven.
Tijdens een kerkbijeenkomst bij één van zijn geloofsgenoten thuis, werd op 11 november 2008 een inval gedaan door de Inlichtingendienst. Eiser kon ontsnappen via een openstaande deur. Na dit incident heeft eiser vijf dagen verbleven in het huis van een vriend. De vader van deze vriend heeft eiser geholpen Iran te verlaten. Op 18 november heeft eiser Iran verlaten.
2.2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van het eerste lid van artikel 31 van de Vw 2000 in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder c van dat artikel. Verweerder heeft geoordeeld dat afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser, omdat hij niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding en zich niet onverwijld, onder opgave van de plaats waar of waarlangs hij Nederland is binnengekomen, heeft vervoegd bij een ambtenaar, belast met grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen, en daar kenbaar heeft gemaakt asiel te wensen. Verweerder heeft overwogen dat de verklaring van eiser dat hij vanwege een jeugdtrauma angstig is voor de politie, niet leidt tot verschoonbaarheid van de overschrijding van de 48-uurs termijn. Eiser heeft zich immers pas 10 dagen na aankomst in Nederland gemeld.
Voorts heeft verweerder een aantal elementen uit het asielrelaas opgesomd, op basis waarvan is geoordeeld dat het relaas de vereiste positieve overtuigingskracht mist. Verweerder acht de bekering van eiser in 2005 aannemelijk. Verweerder acht echter de gestelde gebeurtenissen in augustus 2007 en november 2008 als reden voor vertrek van eiser niet aannemelijk.
Ten aanzien van de gebeurtenissen in augustus 2007 acht verweerder het onaannemelijk dat eiser een christelijke film keek en de bijbel las in een internetcafé dat voor het publiek toegankelijk is. Daarbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat eiser eerder heeft verklaard dat hij niet voor zijn geloof uitkwam in het land van herkomst en hij niet wilde opvallen. Voorts acht verweerder het onaannemelijk dat eiser tegenover een kennis van zijn vriend ontkent christen te zijn, maar aan hem wel over zijn kerkbezoeken verteld. Gelet hierop acht verweerder evenmin geloofwaardig dat eiser door de Inlichtingendienst is opgepakt en verhoord.
Ten aanzien van de gebeurtenissen in november 2008 heeft verweerder overwogen dat wanneer een inval door de Inlichtingendienst wordt gedaan met het specifieke doel om van alle aanwezigen hun gegevens te noteren en hun vervolgens op te pakken de eenvoudige ontsnapping van eiser niet gelooft kan worden.
Verweerder heeft vervolgens geoordeeld dat het, gelet op de ongeloofwaardigheid van het asielrelaas, ook niet aannemelijk is dat eiser in de negatieve belangstelling staat van de autoriteiten of andere groeperingen, noch dat zijn geloofsovertuiging bekend is bij de autoriteiten of andere groeperingen. Het is dan ook niet aannemelijk dat eiser met betrekking tot zijn geloofsovertuiging berecht zal worden. Het wetsvoorstel van 23 december 2007, op grond waarvan een bekeerde kan worden bestraft met de doodstraf, is nog niet aangenomen en kan dan ook niet worden vooruitgelopen op onzekere toekomstige gebeurtenissen.
2.3. Eiser voert aan dat hij zich verschoonbaar te laat heeft aangemeld. Hij heeft angsten, onder andere voor autoriteiten en mensen in uniform. Dit blijkt onder andere uit de medische informatie van psychiater V. Akbarkhanzadeh van 9 maart 2010. Vertraging tijdens zijn asielaanvraag is hiermee volledig te verklaren. Eiser had, gelet op deze omstandigheden, niet eerder een aanvraag kunnen indienen.
Eiser stelt dat hij niet openlijk zijn geloof in Iran kan belijden. Eiser is daarom voorzichtig geweest bij het verkondigen van het christelijke geloof. Blijkens een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem van 21 augustus 2009 (Awb 09/27981 en Awb 09/27980), kan niet langer door verweerder gesteld worden dat alleen bekeerlingen die actief hun geloof verkondigen een risico op vervolging lopen. Ook bekeerlingen die hun geloof niet actief verkondigen, lopen derhalve een risico op vervolging.
Terugkeer naar het land van herkomst zal volgens eiser een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) betekenen. Daartoe verwijst eiser naar een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 13 januari 2010 (200904515/1/V1), een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen van 23 december 2009 (Awb 08/37727), een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen van 17 december 2009 (09/24393) en een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 19 januari 2010 in een zaak tegen Turkije (21869/08).
Eiser stelt dat de medewerkers van de Inlichtingendienst niet de bedoeling hadden om iemand uit de woning te laten ontsnappen, maar eiser kreeg toch deze mogelijkheid daartoe. Eiser acht het logisch dat hij probeerde te vluchten, aangezien hij al onder grote druk stond door de eerdere problemen in augustus 2007 en de verklaring die hij destijds heeft moeten ondertekenen. De argumenten van eiser omtrent dit incident zijn ten onrechte in het besluit niet gemotiveerd weerlegd.
Ten onrechte wordt het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig bevonden. Het is wel degelijk aannemelijk dat eiser in de negatieve belangstelling staat van de autoriteiten in zijn land van herkomst en dat zijn geloofsovertuiging bekend is bij de autoriteiten van Iran.
Beoordeling van het beroep
2.4. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlenen vormen. Het is derhalve aan de vreemdeling om de door hem aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden tegenover verweerder aannemelijk te maken. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, van dit artikel wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken dat de vreemdeling niet beschikt over een voor toegang tot Nederland vereist document voor grensoverschrijding, tenzij hij zich onverwijld onder opgave van de plaats waar of waarlangs hij Nederland is binnengekomen heeft vervoegd bij een ambtenaar belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij asiel wenst.
2.5. Niet in geschil is dat eiser niet beschikt over een voor toegang tot Nederland vereist document voor grensoverschrijding. Evenmin in geschil is dat eiser op 2 december 2008 is binnengereisd en zich op 12 december 2008 heeft gemeld. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, Vw 2000. Deze omstandigheid doet op voorhand afbreuk aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas. De stelling van eiser dat hij door een traumatische ervaring niet in staat zou zijn om zich onverwijld te melden doet aan het voorgaande niet af, nu van een vreemdeling die asiel wenst aan te vragen verwacht mag worden dat hij of zij zich direct bij aankomst in Nederland meldt. Niet gebleken is dat eiser daartoe medisch niet in staat was. Dat de behandelend psychiater heeft verklaard dat de vertraging tijdens de asielprocedure is te verklaren uit het vermijdingsgedrag van eiser, is hiervoor onvoldoende. Eiser heeft zich tien dagen na binnenkomst in Nederland aangemeld. Van een geringe termijnoverschrijding is geen sprake, nu in verweerders beleid in C4/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) een termijn is opgenomen van 48 uur.
2.6. In het licht van het voorgaande dient, volgens het door verweerder op grond van artikel 31 van de Vw 2000 gevoerde beleid, het relaas niet alleen consistent en niet onaannemelijk te zijn, doch mogen daarin ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen; van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
Marginaal toetsend is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het relaas van eiser, voor wat betreft de gebeurtenissen in 2007 en 2008, als ongeloofwaardig moet worden beschouwd. Hetgeen eiser in beroep naar voren heeft gebracht – waarvoor zij verwezen naar hetgeen hierboven is opgenomen in 2.3. – is onvoldoende voor de conclusie dat het standpunt van verweerder dat het asielrelaas in zoverre ongeloofwaardig is, niet kan worden gedragen door de door verweerder gebezigde argumenten ter onderbouwing van verweerders standpunt. In het bijzonder betrekt de rechtbank daarbij dat eiser verklaard heeft in zijn land van herkomst zijn geloof niet openlijk te belijden. Daarmee zijn de verklaringen van eiser, dat hij in het internetcafé een christelijke film keek en een boek las en dat hij aan een kennis van zijn vriend verteld heeft over zijn kerkbezoeken, tegenstrijdig.
2.7. Eiser stelt voorts dat terugkeer naar het land van herkomst vanwege zijn bekering tot het christendom een schending van artikel 3 van het (EVRM) zal betekenen. Verweerder acht het niet aannemelijk dat eiser in de negatieve belangstelling staat van de autoriteiten of andere groeperingen, dan wel dat zijn geloofsovertuiging bekend is bij de autoriteiten of andere groeperingen. Verweerder acht het dan ook niet aannemelijk dat eiser vanwege zijn geloofsovertuiging zal worden berecht.
2.8. In mei 2009 is een thematisch ambtsbericht ter zake van de situatie van onder meer christenen in Iran uitgebracht. Dat ambtsbericht houdt onder meer het volgende in:
“Er zijn aanwijzingen dat in de verslagperiode (bekeerde) christenen worden of werden lastiggevallen en/of geïntimideerd. Er zijn onbevestigde gevallen bekend van christenen die zijn opgepakt (en later op borgtocht weer vrijgelaten) op beschuldiging van delicten als drugshandel, waarbij de verdenking bestaat dat bekeringsactiviteiten de echte reden zijn. Ook ‘spionage’ wordt als argument gebruikt om (bekeerde) christenen voor verhoor mee te nemen naar het politiebureau. Over in de verslagperiode gebruikt geweld tegen christenen en/of tegen tot het christendom bekeerde voormalige moslims, is weinig bekend.”
Verder komt in het ambtsbericht naar voren dat regelmatig actieve bekeerders (tijdelijk) zijn opgepakt en ondervraagd. De meesten van hen zijn na korte tijd weer vrijgelaten, sommigen in afwachting van een proces. Indien men actief blijft en/of huiskerken bezoekt, bestaat de kans dat men opnieuw wordt vastgezet.
Onder de koptekst “Praktijk – specifieke gevallen in de verslagperiode” worden vervolgens diverse praktijkvoorbeelden genoemd van gearresteerde christenen. Bij een aantal van hen is sprake geweest van mishandeling of marteling tijdens detentie. Voorts vermeldt het ambtsbericht dat blijkens de documentatie in 2008 minstens 73 arrestaties van bekeerde christenen zouden hebben plaatsgevonden. Het ambtsbericht meldt verder: “Ook in de eerste maanden van 2009 is sprake van een toenemende intimidatie van bekeerde christenen door de autoriteiten. Volgens lokale bronnen zou er soms wel gesproken kunnen worden van een golf van arrestaties. (…) Elke arrestatie lijkt volgens een vast patroon te geschieden: aanhouding, voor ondervraging naar een onbekende plaats afvoeren, na enige tijd al dan niet op borgtocht vrijlaten.”
Met betrekking tot de omstandigheden tijdens detentie houdt het algemeen ambtsbericht Iran van juli 2008 het volgende in: “Hoewel mishandeling en foltering gedurende het gehele strafrechtelijke traject voorkomen, vinden deze het meest plaats tijdens het voorarrest, en dan met name in de niet-officiële detentiecentra.”
2.9. De rechtbank leidt uit het voorgaande af, zoals ook is overwogen in de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, van 17 december 2009 (Awb 09/24393, LJN: BK7598), dat voor (bekeerde) christenen in Iran een reëel risico bestaat te worden gearresteerd en (gedurende korte dan wel langere tijd) te worden vastgehouden en dat er concrete aanwijzingen zijn dat tegen bekeerde christenen in Iran geweld wordt gebruikt. Bovendien kan uit deze informatie worden afgeleid, zoals ook is overwogen in de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem van 21 augustus 2009 (Awb 09/27901 en Awb 09/27980; LJN: BJ6446), de situatie in 2009 dermate verslechterd dat niet langer gesteld kan worden dat alleen bekeerlingen die actief hun geloof verkondigen een risico op vervolging lopen. Gelet hierop heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, als bekeerde christen, bij terugkeer naar Iran een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM
2.10. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 Awb. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit van 15 september 2009 dient te worden vernietigd.
2.11. Voor veroordeling overeenkomstig artikel 8:75, eerste lid, Awb van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat thans aanleiding. Het bedrag van de te vergoeden proceskosten moet naar het oordeel van de rechtbank worden bepaald op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,- en wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 15 september 2009;
- bepaalt dat verweerder binnen twaalf weken opnieuw op de aanvraag van eiser dient te beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 874,- en bepaalt dat verweerder deze kosten aan eiser dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. S.M. Schothorst en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van H.E. Benjamins als griffier op 8 juni 2010.
w.g. de griffier
w.g. de rechter
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht (Awb), één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.