ECLI:NL:RBSGR:2010:BM8884

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/650076-09
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Rabbie
  • Dragtsma
  • Schotte
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in hennepzaken

Op 21 juni 2010 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak betreft een veroordeelde die samenwoonde met een medeveroordeelde op het adres [adres]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opbrengst van zeven hennepoogsten niet aannemelijk is verdeeld tussen de veroordeelde en de medeveroordeelde. De rechtbank oordeelt dat het enkel ontvangen van huishoudgeld door de veroordeelde niet betekent dat zij ook meedeelde in de hennepopbrengsten.

De officier van justitie had het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend op € 10.570,28, maar na een wijziging in de vordering werd dit bedrag geschat op € 6.671,-. De verdediging voerde aan dat de veroordeelde niet de helft van de opbrengst toekwam, omdat zij niet betrokken was bij de verkoop van de hennep. De rechtbank heeft de verklaringen van de veroordeelde en de medeveroordeelde in overweging genomen, waarbij de medeveroordeelde verklaarde dat hij de volledige opbrengst ontving.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de veroordeelde geen wederrechtelijk voordeel heeft verkregen en heeft de vordering van het openbaar ministerie afgewezen. De rechtbank heeft het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op nihil. De beslissing is genomen door de meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit de rechters Rabbie, Dragtsma en Schotte, en is uitgesproken in tegenwoordigheid van griffier mr. Den Braber.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/650076-09
Datum uitspraak: 21 juni 2010
Vonnis ex artikel 36e SR
Beslissing van de rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
adres: [adres]
De vordering.
De vordering strekt er toe dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 10.570,28.
Het onderzoek ter zitting.
Ter terechtzitting van 17 mei 2010 heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd in die zin, dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van € 6.671,- en dat de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd genoemd bedrag aan de Staat te betalen.
De veroordeelde is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen.
De raadsman mr. J. van Beest, advocaat te ’s-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en heeft verklaard uitdrukkelijk gemachtigd te zijn de veroordeelde ter terechtzitting te verdedigen.
Beoordeling van de vordering.
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 19 november 2009, voor zover van belang, veroordeeld terzake van de strafbare feiten:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
In deze zaak heeft de officier van justitie het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend aan de hand van de feiten en omstandigheden zoals vastgesteld in het rapport Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 11 december 2008. De conclusie van dit rapport luidt dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel € 10.570,28 bedraagt.
De raadsman heeft in zijn conclusie van antwoord aangevoerd dat aan veroordeelde niet de helft van het door de verkoop van de hennepoogsten uit het pand aan de [adres] wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden toegerekend, nu zij niet meedeelde in de opbrengst, maar slechts huishoudgeld kreeg van medeveroordeelde [medeveroordeelde].
In de conclusie van repliek heeft de officier van justitie op het bovengenoemde berekende wederrechtelijk verkregen voordeel nog de kosten voor elektriciteit in mindering gebracht. Het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel is vervolgens door de officier van justitie geschat op € 6.671,-. Voorts handhaaft zij haar stelling dat de verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel tussen veroordeelde en medeveroordeelde [medeveroordeelde], met wie veroordeelde samenwoont, 50/50 moet zijn.
Op grond van het onderzoek ter zitting is de rechtbank echter van oordeel dat de veroordeelde door middel van hiervoor genoemde strafbare feiten geen wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Motivering van de beslissing
Uit de verklaring van veroordeelde van 22 mei 2008 maakt de rechtbank op dat veroordeelde wel wist dat er hennepplanten in de kruipruimte van het huis stonden, maar dat zij zich verder niet bemoeide met wat er in de kruipruimte gebeurde. Zij heeft volgens eigen zeggen zelf ook niets aan de kwekerij verdiend. Het voorgaande wordt bevestigd door de verklaring van medeveroordeelde [medeveroordeelde]. Hij heeft meerdere malen verklaard dat hij de volledige opbrengst van de hennep ontving.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank, alhoewel veroordeelde, nu en ten tijde van het tenlastegelegde, met [medeveroordeelde] samenwoont/-de op het adres [adres], niet aannemelijk geworden dat de opbrengst van de zeven hennepoogsten is verdeeld tussen [medeveroordeelde] en veroordeelde. Uit het gegeven dat veroordeelde huishoudgeld van [medeveroordeelde] ontving, kan niet worden geconcludeerd dat zij meedeelde in de hennepopbrengsten.
De rechtbank acht het op grond van bovengenoemde verklaringen aannemelijk dat het [medeveroordeelde] is geweest die de totale opbrengst heeft ontvangen en is dan ook van oordeel dat het wederrechtelijk verkregen voordeel geheel aan [medeveroordeelde] dient te worden toegerekend. Dit betekent dat de vordering ten aanzien van veroordeelde dient te worden afgewezen.
Beslissing.
De rechtbank,
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat vast op nihil;
wijst af de vordering van het openbaar ministerie ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. Rabbie, voorzitter,
Dragtsma en Schotte, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Den Braber, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 juni 2010.