ECLI:NL:RBSGR:2010:BM9244

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/15550
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel voor een asielzoeker

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 mei 2010 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel van eiser, een asielzoeker van (gestelde) Palestijnse nationaliteit. Eiser was op 9 januari 2010 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eerder had de rechtbank al eerdere beroepen van eiser tegen de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard. Eiser heeft in zijn beroepschrift van 27 april 2010 opheffing van de maatregel en schadevergoeding gevorderd. Tijdens de zitting op 12 mei 2010 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en was er een tolk aanwezig voor de Arabische taal.

De rechtbank overweegt dat de zorgvuldigheid die van verweerder wordt verlangd niet met zich meebrengt dat bij elke presentatie van een vreemdeling een tolk aanwezig moet zijn, vooral niet als de medewerkers van de DT&V de gesproken taal begrijpen. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de aanwezigheid van een tolk noodzakelijk maken. Eiser heeft weliswaar een asielaanvraag ingediend, maar deze is kort daarna ingetrokken. De rechtbank stelt vast dat eiser niet kan aantonen dat hij een uitgeprocedeerde asielzoeker is en dat er geen gevaar is bij uitzetting naar Marokko.

De rechtbank komt tot de conclusie dat de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel gerechtvaardigd is en verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 10/15550
V-nr:
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
in het geding tussen:
[naam] eiser, van (gestelde) Palestijnse nationaliteit,
gemachtigde: mr. drs. A. Hol, advocaat te Haarlem,
en:
de minister van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.H. Kras, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
Procesverloop
Op 9 januari 2010 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft eerdere beroepen tegen de oplegging dan wel voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel, laatstelijk bij uitspraak van 29 maart 2010, ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 27 april 2010 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij heeft hij opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd en toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 12 mei 2010. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig M. Osman als tolk in de Arabische taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Nu verweerder bij faxbericht van 10 mei 2010 heeft laten weten dat de vermelding van het land ‘Egypte’ op het presentatieverslag een kennelijke verschrijving betreft, en eiser wel degelijk bij de Marokkaanse autoriteiten is gepresenteerd, handhaaft eiser niet langer de beroepsgrond dat eiser bij de verkeerde autoriteiten is gepresenteerd. Verweerder heeft evenwel onzorgvuldig gehandeld doordat er tijdens de presentatie bij de Marokkaanse autoriteiten geen tolk aanwezig was. Hierdoor hebben de medewerkers van de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V), die aanwezig waren tijdens de presentatie, het gesprek tussen eiser en de vertegenwoordiger van de autoriteiten niet kunnen volgen, waardoor het gesprek niet is te controleren. Dit is ook relevant voor de terugkoppeling aan eiser. In dit kader verwijst eiser naar het rapport van 27 februari 2007 van de Nationale ombudsman ‘Transparantie in presentaties; Presentaties van uitgeprocedeerde asielzoekers aan buitenlandse vertegenwoordigers’. Verder ontbreekt het zicht op wat de Marokkaanse autoriteiten gaan doen. Eiser heeft geen criminele antecedenten of andere contra-indicaties waardoor de bewaring toch dient voor te duren. De belangenafweging dient in zijn voordeel uit te vallen.
2. Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Verweerder heeft voldoende voortvarend gehandeld en het zicht op uitzetting ontbreekt niet. Na de presentatie van eiser op 31 maart 2010 bij de Marokkaanse autoriteiten heeft verweerder op 1 en 20 april 2010 gerappelleerd en op 7 april 2010 en 4 mei 2010 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Volgens het verslag van de presentatie bij de Marokkaanse autoriteiten is de aanvraag om de afgifte van een laissez passer (lp) ten behoeve van eiser in onderzoek genomen. Verder heeft verweerder zorgvuldig gehandeld. Het gesprek tijdens de presentatie dient plaats te vinden tussen eiser en de vertegenwoordiger van zijn veronderstelde land van herkomst. Eiser kan dan alles naar voren brengen. Hierdoor is geen tolk aanwezig tijdens een presentatie. Verder is eiser door de afwezigheid van een tolk niet in zijn belangen geschaad. Het rapport van de Nationale ombudsman is geen voorgeschreven wet of regel. De belangenafweging dient in het voordeel van verweerder uit te vallen.
De rechtbank overweegt het volgende.
3. Het onderhavige beroep is een vervolgberoep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank dient te beoordelen of de voortgezette toepassing daarvan sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige beroepsprocedure gerechtvaardigd is te achten.
4. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de door verweerder te betrachten zorgvuldigheid niet mee dat bij iedere presentatie van een vreemdeling bij de vertegenwoordiging van zijn (veronderstelde) land van herkomst een tolk aanwezig dient te zijn, indien de medewerkers van de DT&V de bij de presentatie gesproken taal niet verstaan. In dit geval is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die erop duiden dat de aanwezigheid van een tolk bij de presentatie voor eiser toegevoegde waarde had gehad. In dit verband is van belang dat het hiervoor bedoelde rapport van de Nationale ombudsman alleen uitgeprocedeerde asielzoekers betreft. Gesteld noch gebleken is dat eiser een uitgeprocedeerde asielzoeker is. Hij heeft weliswaar op 11 januari 2010 een asielaanvraag ingediend, maar die heeft hij enkele dagen later weer ingetrokken. Verder is van belang dat de Nationale ombudsman als voordelen van de aanwezigheid van een tolk heeft genoemd dat de aanwezige medewerkers van DT&V kunnen beoordelen of wordt voldaan aan het buiten-schuld-criterium en of tijdens de presentatie zaken aan de orde komen die betrokkenen bij terugkeer in gevaar kunnen brengen. Het een noch het ander doet zich in dit geval voor. Eiser volhardt in zijn verklaring dat hij afkomstig is uit Palestina, zonder dit met stukken te onderbouwen en ondanks de mededeling van de Palestijnse autoriteiten dat hij niet uit Palestina afkomstig is. Gesteld noch gebleken is dat eiser een beroep doet op het buiten-schuldbeleid of dat er sprake zou zijn van gevaar bij uitzetting naar Marokko. Uit de door eiser aangehaalde passage van het rapport van de Nationale ombudsman kan naar het oordeel van de rechtbank voorts niet worden afgeleid dat de directeur van de DT&V de in rechte afdwingbare toezegging heeft gedaan dat altijd een tolk zal worden ingeschakeld in geval de medewerkers van de DT&V de bij de presentatie gesproken taal niet verstaan. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Uit het verslag van de presentatie bij de Marokkaanse autoriteiten blijkt voorts dat de lp-aanvraag van eiser in onderzoek is genomen door de Marokkaanse autoriteiten. De beroepsgrond dat het zicht op uitzetting ontbreekt, slaagt dus niet.
6. Nu de maatregel nog geen zes maanden voortduurt en van de kant van eiser geen bijzondere belangen bij opheffing van de maatregel zijn gesteld, heeft verweerder in redelijkheid kunnen oordelen dat de belangenafweging vooralsnog in zijn voordeel uitvalt. Ook deze beroepsgrond wordt verworpen.
7. Na beoordeling van de door of namens eiser naar voren gebrachte beroepsgronden, concludeert de rechtbank dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel of de wijze van tenuitvoerlegging niet in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank verklaart het beroep dan ook ongegrond.
8. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Fehmers, voorzitter, in tegenwoordigheid van S. Kahraman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2010.
De griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden op:
Conc.: SSS
Coll: JK
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.