Sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 23 juni 2010,
gewezen in de zaak met zaak- / rolnummer: 364530 / KG ZA 10-519 van:
[eiser],
thans gedetineerd in [verblijfplaats],
eiser,
advocaat mr. F.J. Koningsveld te Breda,
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. E.G. Fels te 's-Gravenhage.
Eiser heeft gedaagde op 23 april 2010 doen dagvaarden om op 29 april 2010 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op verzoek van eiser pro forma aangehouden. Bij exploot van 4 juni 2010 heeft eiser gedaagde opgeroepen om op 14 juni 2010 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter teneinde de zaak (verder) te behandelen. De zaak is op die datum behandeld waarbij vonnis is bepaald op heden.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 14 juni 2010 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Eiser is op 19 november 2008 door de politierechter van de Rechtbank Breda wegens opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren. De uitspraak is inmiddels onherroepelijk geworden.
2.2. In een 'aantekening mondeling vonnis' staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:
"Uitspraak van de politierechter mr W.C.J. Bakx van 19 november 2008, in de zaak tegen de verdachte
naam: [familienaam]
voornamen: [voornamen]
geboren op: [datum maand] 1969 te [geboorteplaats]
adres: [adres]]
plaats: [woonplaats], België
Overigens zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland"
2.3. Het openbaar ministerie (OM) heeft hierna de zaak voor de tenuitvoerlegging van de werkstraf overgedragen aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB). Het openbaar ministerie leverde het onder 2.2 vermelde adres aan: [adres] te [woonplaats], België (verder het adres te [woonplaats]). Het CJIB heeft dit adres geverifieerd door onderzoek in de Verwijs Index Personen (VIP).
2.4. Paragraaf 5.2 van de aanwijzing executie straffen en maatregelen (hierna: de Aanwijzing) luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
"5.2 Taakstrafvonnis/arrest
Het onherroepelijke taakstrafvonnis/arrest wordt door het OM overgedragen aan het CJIB. Het CJIB verifieert de adresgegevens van de betrokkene en onderzoekt of er openstaande, dat wil zeggen onherroepelijke vrijheidsstraffen lopen tegen degene die de taakstraf moet verrichten. Zo ja, dan vindt executie plaats volgens de onder 1.2 opgenomen prioritering. Zo nee, dan wordt de taakstraf door het CJIB doorgeleid naar de Reclassering".
2.5. Uit het door gedaagde overgelegde VIP overzicht, gedateerd op 22 april 2010, blijkt dat eiser sinds 25 september 2007 in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) staat ingeschreven op het adres te [woonplaats]. Vervolgens heeft het CJIB de zaak doorgeleid naar de reclassering te Breda voor de tenuitvoerlegging van de werkstraf.
2.6. De reclassering heeft eiser voor het eerst bij brief, gedateerd op 19 december 2008, opgeroepen voor een gesprek op 29 december 2008. Op 17 september 2009 is eiser nogmaals een oproep gestuurd en bij brief, gedateerd op 28 oktober 2009, is eiser voor de laatste maal opgeroepen voor een gesprek op 9 november 2009. Al deze oproepen zijn verstuurd naar het adres te [woonplaats] en zijn als onbestelbaar geretourneerd.
2.7. De reclassering heeft de zaak terug gezonden naar het CJIB met de mededeling dat het niet mogelijk is gebleken om de werkstraf ten uitvoer te brengen. Vervolgens heeft het CJIB de officier van justitie hiervan op de hoogte gesteld.
2.8. Bij beslissing van 23 november 2009 is de werkstraf van eiser omgezet in een vervangende hechtenis van 120 dagen. De kennisgeving van deze omzetting is op 14 december 2009 aan de griffie van de Rechtbank Breda uitgereikt en een afschrift daarvan is verzonden naar het adres te [woonplaats].
2.9. Naar aanleiding van een Europees arrestatiebevel ondergaat eiser thans de vervangende hechtenis van de hem opgelegde werkstraf in de [verblijfplaats].
3. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
3.1. Eiser vordert - zakelijk weergegeven - gedaagde te verbieden de vervangende hechtenis (verder) ten uitvoer te leggen en gedaagde te gebieden de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis op te schorten totdat onmiskenbare duidelijkheid zal bestaan over het verrichten van de werkstraf.
3.2. Daartoe voert eiser het volgende aan.
De tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is onrechtmatig omdat eiser niet in gelegenheid is gesteld om de werkstraf te doen of te responderen op de vordering van de officier van justitie tot omzetting van de werkstraf in vervangende hechtenis. Eiser is al geruime tijd geleden naar België verhuisd en staat daar ook ingeschreven. Hij heeft de Nederlandse autoriteiten en ook de politierechter van de Rechtbank Breda op de zitting in kennis gesteld van zijn verhuizing. Tijdens voornoemde zitting heeft hij zijn adres genoemd en verklaard dat alle gerechtelijke stukken op dat adres moeten worden toegezonden. Desondanks heeft eiser geen enkele oproep van de reclassering of andere justitiële autoriteit ontvangen. Ondanks dat hij zelf telefonisch contact heeft opgenomen met de reclassering om een afspraak te maken voor de uitvoering van zijn werkstraf heeft hij nimmer een oproep ontvangen. De reclassering gaf volgens hem aan dat hij moest afwachten totdat hij een oproep zou ontvangen en dat eigen initiatieven niet op prijs werden gesteld. Ook de oproep om te verschijnen en te responderen op de vordering van de officier van justitie tot omzetting van de werkstraf in vervangende hechtenis heeft hem niet bereikt. Eiser moet alsnog in de gelegenheid worden gesteld om de werkstraf te verrichten en is in dat verband graag bereid zelf initiatieven te ondernemen om contact te leggen met de reclassering. Eiser heeft spoedeisend belang bij zijn vordering omdat hij in vrijheid de (verdere) uitvoering van de werkstraf wil afwachten.
3.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Voorop staat dat in het wettelijk stelsel besloten ligt dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen mag, maar ook ten uitvoer moet worden gelegd. Bij het bepalen van de wijze en het moment waarop een straf ten uitvoer zal worden gelegd, komt gedaagde een grote mate van beleidsvrijheid toe. In kort geding kunnen deze beslissingen slechts marginaal worden getoetst. Beoordeeld dient te worden of gedaagde in redelijkheid tot executie van de vervangende hechtenis kon overgaan.
4.2. Eiser heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat hij sinds 6 november 2008 zijn hoofdverblijfplaats van het adres te [woonplaats] heeft overgebracht naar het adres [adres] te [A.] (verder het adres te [A.]). Volgens eiser volgt zulks uit het door hem overgelegde ontvangstbewijs van het bevolkingsregister van de gemeente [A.]. De oproepbrieven van de reclassering, de kennisgeving van de omzetting van de officier van justitie alsmede andere gerechtelijke stukken hadden naar het adres te [A.] verzonden moeten worden, aldus eiser.
4.3. Gedaagde heeft zich hiertegenover op het standpunt gesteld dat hij onbekend is met het adres te [A.]. Volgens gedaagde heeft eiser op de zitting bij de politierechter van de Rechtbank Breda als correspondentieadres het adres te [woonplaats] doorgeven en niet het adres te [A.]. Dit volgt uit de 'aantekening mondeling vonnis', aldus gedaagde. Daarnaast heeft gedaagde nog aangevoerd dat uit het overgelegde VIP overzicht blijkt dat eiser sinds 25 september 2007 in de GBA staat ingeschreven op het adres te [woonplaats].
4.4. De voorzieningenrechter heeft ter zitting aan de advocaat van eiser de vraag gesteld welk adres eiser op de zitting bij de politierechter heeft doorgegeven. De advocaat van eiser heeft geantwoord dat hij de vraag niet kan beantwoorden omdat hij niet aanwezig was op de zitting bij de politierechter. Dat betekent dat slechts vast staat dat eiser een adres in België heeft opgegeven, maar niet welk adres in België hij heeft opgegeven. In het VIP is het adres van eiser te [woonplaats] (België) vermeld. Vast staat dat al de onder 2.6 vermelde oproepen zijn verstuurd naar het adres te [woonplaats] en als onbestelbaar zijn geretourneerd. Eiser heeft voor het overige geen feiten gesteld waaruit zou moeten volgen dat, ondanks de vermelding van [woonplaats] in de aantekening mondeling vonnis en het VIP overzicht, de brieven van de reclassering alsmede gerechtelijke stukken, zoals de kennisgeving van de omzetting, aan het adres te [A.] gezonden hadden moeten worden. De enkele verwijzing naar het hiervoor onder 4.2 vermelde ontvangstbewijs volstaat daartoe niet. Het ligt immers, zoals gedaagde terecht heeft aangevoerd, niet op de weg van het CJIB of de reclassering om bevolkingsadministraties in het buitenland te raadplegen. Daar komt bij dat eiser sinds november 2008 op de hoogte was van de opgelegde werkstraf. Het is voor risico van eiser dat hij sinds november 2008 het CJIB noch de reclassering heeft bericht dat hij op een ander adres dan het adres te [woonplaats] woonachtig was. Het is aan hem om adreswijzigingen door te geven.
4.5. De stelling van eiser dat hem 'de oproep teneinde te verschijnen en te responderen op de vordering van de officier van justitie tot omzetting van de werkstraf in vervangende hechtenis' niet heeft bereikt, kan hem eveneens niet baten. Een dergelijke oproep wordt niet verzonden. De beslissing tot omzetting van de werkstraf is immers een beslissing van het openbaar ministerie en niet een beslissing van de strafrechter op vordering van het openbaar ministerie.
4.6. Verder heeft eiser nog aangevoerd dat, ondanks dat hij zelf telefonisch contact heeft opgenomen met de reclassering om een afspraak te maken voor de uitvoering van zijn werkstraf, hij nimmer een oproep heeft ontvangen om de werkstraf uit te voeren. De reclassering gaf aan dat hij moest afwachten totdat hij een oproep zou ontvangen en dat eigen initiatieven niet op prijs werden gesteld, aldus eiser. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiser tegenover de gemotiveerde betwisting door gedaagde deze stelling onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Niet aannemelijk is geworden dat een dergelijk telefoongesprek heeft plaatsgevonden. Bovendien heeft eiser niet gesteld dat hij de reclassering erop heeft gewezen dat hij op het adres te [A.] woonachtig is.
4.7. Eiser heeft ter zitting nog aangevoerd dat in het rapport van de reclassering, gedateerd op 13 november 2009, staat vermeld dat een andere (eerder) opgelegde werkstraf door de reclassering op 7 mei 2009 retour is gestuurd, omdat deze geen contact met eiser kon krijgen. Volgens eiser dient de voorzieningenrechter over deze andere (eerder) opgelegde werkstraf eveneens een oordeel dienen te geven. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Nu dit een werkstraf betreft die in dit geding niet aan de orde is, zal de voorzieningenrechter zich hierover niet uitlaten. Het spreekt echter voor zich dat, indien bij een andere (eerder) opgelegde werkstraf dezelfde problematiek speelt met betrekking tot de adressen te [woonplaats] en [A.], te verwachten is dat de voorzieningenrechter in gelijke zin zal oordelen.
4.8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat gedaagde in redelijkheid tot executie van de vervangende hechtenis kon overgaan. Daarom dient de vordering te worden afgewezen. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.079,--, waarvan
€ 816,-- aan salaris advocaat en € 263,-- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.Th. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2010.
mb