Sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 5 juli 2010,
gewezen in de zaak met zaak- / rolnummer: 366153 / KG ZA 10-606 van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. L.H.A.M. Andriessen te Breda,
[Gedaagde], zowel pro se als handelend in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Partrust Beheer B.V.,
wonende en kantoorhoudende te [woon/werkgemeente]
gedaagde,
advocaat mr. B.J.M.P. Cremers te Breda.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als '[eiser]' en '[gedaagde]'. [Gedaagde] zal in zijn hoedanigheid van curator tevens worden aangeduid als 'de curator'.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 21 juni 2010 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 14 januari 2010 (abusievelijk is vermeld 2009), tussen de curator als eiser en - onder anderen - [M.], wonende te [O.] (hierna '[M.]') en [eiser] als gedaagden, is - voor zover hier van belang - het volgende beslist:
"(...)
6.1. gebiedt [M.] en [eiser]:
a. om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis hun functies als bestuurder of anderszins in de vennootschappen FEL en Ecogarant neer te leggen;
(...)
d. mee te werken aan de benoeming van c.q. te benoemen een door de curator aan te wijzen persoon tot bestuurder van Ecogarant, zulks binnen 48 uur nadat de curator de naam van die persoon aan [M.] en [eiser] schriftelijk heeft meegedeeld en mee te werken aan de benoeming van c.q. te benoemen een door de curator aan te wijzen persoon tot bestuurder van FEL, zulks binnen 21 dagen nadat de curator de naam van die persoon aan [M.] en [eiser] schriftelijk heeft meegedeeld.
bepaalt dat gedaagden hoofdelijk een dwangsom verbeuren van € 250.000,-- bij niet tijdige voldoening aan elk van de te geven geboden en van € 5.000,-- per kalenderdag of gedeelte daarvan dat zij niet aan deze veroordeling voldoen; zulks tot een maximumbedrag aan te verbeuren dwangsommen van € 5.000.000,--;
(...)
6.3. gebiedt [M.], [eiser], [N.] en [X. BV] om binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis mee te werken aan de door de curator gewenste levering van de onbezwaarde eigendom van de door de curator van Peijer c.q. de door hem gecontroleerde vennootschap gekochte aandelen in Ecogarant;
bepaalt dat [M.], [eiser], [N.] en [X. BV] hoofdelijk een dwangsom van € 500.000,-- verbeuren bij niet tijdige voldoening aan het te geven gebod en van € 5.000,-- per kalenderdag dat zij niet aan deze veroordeling voldoen; zulks tot een maximumbedrag aan te verbeuren dwangsommen van € 5.000.000,--;
(...)".
1.2. Voormeld vonnis is op 18 januari 2010 aan [eiser] betekend. Het herstelvonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 18 januari 2010, waarin de datum van 14 januari 2009 is verbeterd in 14 januari 2010, is op 21 januari 2010 aan [eiser] betekend.
1.3. Bij faxbericht van 24 februari 2010 heeft de raadsman van [eiser] aan de curator meegedeeld dat [eiser] onvoorwaardelijk zal meewerken aan het bepaalde in het dictum van het vonnis van 14 januari 2010 ad 6.1. onder d.
1.4. Op 16 maart 2010 heeft [eiser] 100% van zijn aandelen in [de holding], een persoonlijke holding van [eiser] naar het recht van Costa Rica, die op haar beurt aandelen houdt in Ecogarant Nederlandse Bosbouwgroep SA, eveneens een vennootschap naar het recht van Costa Rica, verkocht aan Scarlet Caribbean Investments NV, een vennootschap naar het recht van Curaçao, Nederlandse Antillen. De aandelen zijn op of omstreeks 16 juni 2010 ook daadwerkelijk overgedragen.
1.5. Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 12 april 2010 tussen de curator als eiser en [M.] en [eiser] als gedaagden, waarvoor de dagvaarding op 11 maart 2010 aan [eiser] is betekend, is - voor zover hier van belang - het volgende beslist:
"(...)
5.1.
(...)
gebiedt [M.] en [eiser]:
-om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis aan de curator schriftelijk mede te delen dat zij onvoorwaardelijk en onherroepelijk zullen meewerken aan de verkoop en overdracht aan de curator voor het symbolische bedrag van € 1,--, van alle door [M.] en [eiser], direct dan wel indirect, gehouden aandelen in Ecogarant Nederlandse Bosbouwgroep SA, onder meer door te verschijnen ten kantore van de curator op 14 april 2010 te 9.30 uur, dan wel op een ander door de curator te noemen datum en tijdstip, alsmede door te voldoen aan alle benodigde formaliteiten;
5.2. bepaalt dat [M.] respectievelijk [eiser] een dwangsom van € 250.000,-- verbeuren bij niet tijdige voldoening aan een of meer van de hiervoor onder 5.1 aan [M.] respectievelijk [eiser] gegeven geboden en van € 5.000,-- per kalenderdag of gedeelte daarvan dat zij niet aan deze geboden voldoen, welke voorzieningen hebben te gelden totdat de bodemrechter bij onherroepelijke uitspraak heeft beslist;
(...)".
1.6. Het onder 1.5. genoemde vonnis is op 13 april 2010 aan [eiser] betekend.
1.7. Op 23 april 2010 is op verzoek van de curator aan [eiser] een deurwaardersexploot betekend, waarin ten aanzien van [eiser] aanspraak wordt gemaakt op een bedrag van € 1.610.000,-- wegens verschuldigde dwangsommen.
1.8. Op 28 april 2010 heeft de curator executoriaal beslag doen leggen op aan [eiser] in eigendom toebehorende roerende zaken, alsmede executoriaal derdenbeslag onder de naamloze vennootschap Fortis Bank Nederland N.V..
1.9. De curator heeft ook ten laste van [M.] executoriaal beslag doen leggen. [M.] en zijn echtgenote hebben in kort geding onder meer opheffing daarvan gevorderd. De voorzieningenrechter van de rechtbank Breda heeft deze vordering bij vonnis van 16 juni 2010 afgewezen.
2. De vorderingen, de gronden daarvoor en het verweer
2.1. [Eiser] vordert na wijziging van eis ter terechtzitting - zakelijk weergegeven - [gedaagde], zowel handelend in zijn hoedanigheid van curator als pro se, te veroordelen tot opheffing van de ten laste van [eiser] gelegde beslagen, althans de executie daarvan op te schorten, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
2.2. Daartoe voert [eiser] het volgende aan.
[Eiser] heeft geen dwangsommen verbeurd. Hij heeft zich aan alle veroordelingen van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda gehouden. [gedaagde] heeft ook nooit kenbaar gemaakt op welk punt [eiser] niet aan de vonnissen zou hebben voldaan. [gedaagde] handelt onrechtmatig jegens [eiser], zowel pro se als in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Partrust Beheer B.V., nu hij niet handelt zoals in redelijkheid mag worden verwacht van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator, die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht en voorts door ongemotiveerd tot executie over te gaan in de wetenschap dat [eiser] aan een deel van de veroordelingen niet kan voldoen. [gedaagde] heeft bovendien geen redelijk belang bij voortzetting van de executie.
2.3. [Gedaagde] voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. [Gedaagde] heeft primair aangevoerd dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd waarom [gedaagde] ook pro se is gedagvaard. De vonnissen van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda worden ten uitvoer gelegd door [gedaagde] in zijn hoedanigheid van curator en [gedaagde] kan daarom slechts in die hoedanigheid worden bevolen de gelegde beslagen op te heffen. Volgens [gedaagde] dient [eiser] dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering jegens [gedaagde] pro se. [eiser] heeft gesteld dat [gedaagde] pro se onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en dat hij er in ieder geval voor wat betreft de proceskostenveroordeling belang bij heeft om [gedaagde] pro se te dagvaarden, nu de boedel van Partrust Beheer B.V. nagenoeg leeg is. Naar voorlopig oordeel heeft [eiser] hiermee echter onvoldoende gesteld ter rechtvaardiging van een veroordeling van [gedaagde] pro se. Daar komt bij dat een curator die overgaat tot tenuitvoerlegging van door hem in zijn hoedanigheid van curator verkregen vonnissen door die tenuitvoerlegging niet snel in persoon aansprakelijk zal zijn te achten. De vordering van [eiser] voor zover deze is gericht tegen [gedaagde] pro se wordt dan ook afgewezen. In beginsel dient [eiser] te worden veroordeeld in de kosten. Deze zullen, anders dan [gedaagde] heeft betoogd, evenwel worden bepaald op nihil aangezien er geen reden is te veronderstellen dat [gedaagde] extra kosten heeft moeten maken. De enkele door de raadsman van [gedaagde] aangevoerde omstandigheid dat het dagvaarden van [gedaagde] pro se extra werkzaamheden met zich heeft gebracht omdat de beroepsaansprakelijkheids-verzekeraar van zijn kantoor is ingeschakeld, is daarvoor onvoldoende.
3.2. Het verweer van [gedaagde] dat [eiser] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht en dat hij zijn vorderingen onvoldoende heeft onderbouwd, zodat deze reeds daarom moeten worden afgewezen, wordt verworpen. Uit de dagvaarding blijkt genoegzaam dat [eiser] zich op het standpunt stelt dat de beslagen dienen te worden opgeheven, omdat er geen dwangsommen zouden zijn verbeurd. [eiser] heeft hiermee voorshands in voldoende mate aan zijn stelplicht voldaan.
3.3. In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant - mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging. Dat zal onder meer het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust. Of daarvan ter zake van de vonnissen van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 14 januari 2010 en 12 april 2010 sprake is, zal hierna worden beoordeeld. Tevens dient de vraag te worden beantwoord of [eiser] dwangsommen heeft verbeurd.
3.4. De beantwoording van de vraag of dwangsommen zijn verbeurd, dient in een geval als het onderhavige (veroordeling om iets te doen) plaats te vinden door een toetsing van de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dienen het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te worden genomen, in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Een inbreuk op de veroordeling mag alleen worden aangenomen indien deze inbreuk - gelet op het belang waarvoor zij is gegeven - in ernst niet kan worden betwijfeld. Hierna zal per onderdeel van de veroordeling door de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda worden getoetst of [eiser] ter zake dwangsommen heeft verbeurd.
Vonnis van 14 januari 2010, 6.1. onder a
3.5. De curator heeft onder verwijzing naar het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 16 juni 2010 aangevoerd dat [M.] het in het vonnis van 14 januari 2010 in 6.1. onder a opgelegde gebod heeft overtreden en dat [eiser] daarom dwangsommen heeft verbeurd, omdat in het vonnis is bepaald dat [M.] en [eiser] de dwangsommen hoofdelijk verbeuren. Voorshands valt evenwel niet in te zien dat [eiser], die het gebod zelf kennelijk heeft nageleefd, dwangsommen zou verbeuren omdat [M.] niet aan de veroordeling heeft voldaan. Immers, de veroordeling waarop de dwangsom ziet is geen hoofdelijke. Slechts [M.] kan het gebod dat hem is opgelegd naleven. Het hoofdelijke karakter van de opgelegde dwangsommen maakt dit niet anders. Ter zake van deze veroordeling heeft [eiser] naar voorlopig oordeel derhalve geen dwangsommen verbeurd.
Vonnis van 14 januari 2010, 6.1. onder d
3.6. Volgens de curator is het voor de naleving van dit gebod noodzakelijk dat [eiser] aandeelhouder is. Nu hij sinds 16 maart 2010 geen aandeelhouder meer is, voldoet hij niet aan het in 6.1. onder d. opgelegde gebod, aldus de curator. Nog daargelaten of het enkele feit dat [eiser] geen aandeelhouder meer is al een overtreding van dit gebod oplevert, heeft de curator voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van schending van dit gebod door [eiser]. Immers, de curator heeft onbetwist naar voren gebracht dat [eiser] er door middel van (doorgestuurde) e-mailcorrespondentie met betrekking tot de periode 2 tot en met 15 maart 2010 van de curator en notaris C.H. Pacheco uit Costa Rica, die de curator heeft ingeschakeld voor het verrichten van de nodige formaliteiten, van op de hoogte was op welke wijze aan de veroordeling moest worden voldaan. In die e-mailberichten werden immers instructies gegeven met betrekking tot de benoeming van de bestuurders en werden de namen en paspoortnummers van die bestuurders genoemd. Vervolgens heeft [eiser] zijn aandelen in Ecogarant Nederlandse Bosbouwgroep SA overgedragen, waarna het feitelijk niet meer mogelijk was om aan het gebod te voldoen. Vooralsnog dient dan ook tot uitgangspunt te worden genomen dat ter zake van dit gebod door [eiser] dwangsommen zijn verbeurd. Anders dan [eiser] heeft betoogd doet de toezegging in het onder 1.3. genoemde faxbericht van de raadsman van [eiser] aan het voorgaande niet af.
Vonnis van 14 januari 2010, onder 6.3.
3.7. De curator heeft zich op het standpunt gesteld dat [eiser] niet aan dit gebod voldoet, omdat hij geen aandeelhouder meer is en hij daarom niet langer kan meewerken aan de levering van de aandelen, zodat hij vanaf het moment waarop hij zijn aandelen heeft overgedragen, namelijk 16 maart 2010, dwangsommen heeft verbeurd.
3.8. Uit de hiervoor onder 3.6. genoemde e-mailcorrespondentie blijkt dat de curator niet alleen instructies heeft gegeven met betrekking tot de benoeming van de bestuurders, maar ook met betrekking tot de levering van de aandelen, die was voorzien op 14 april 2010 ten kantore van de curator. Voorshands moet het er dan ook voor worden gehouden dat [eiser] wist op welke wijze aan de veroordeling moest worden voldaan. Door desondanks op 16 maart 2010 over te gaan tot vervreemding van de meergenoemde aandelen heeft [eiser] naar voorlopig oordeel de nakoming van het gebod zelf onmogelijk gemaakt, zodat er van uit moet worden gegaan dat ook ter zake van de overtreding van dit gebod dwangsommen zijn verbeurd.
Vonnis van 12 april 2010, onder 5.1. derde gedachtestreepje
3.9. Voorshands is genoegzaam gebleken dat [eiser] dit gebod heeft overtreden en dat hij ter zake dwangsommen heeft verbeurd. Nu [eiser] de door hem indirect gehouden aandelen in Ecogarant Nederlandse Bosbouwgroep SA reeds op 16 maart 2010 heeft overgedragen, kan hij immers niet langer aan dit gebod voldoen. [eiser] heeft gesteld dat hij tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding, dat heeft geresulteerd in het vonnis van 12 april 2010, reeds kenbaar heeft gemaakt dat hij geen aandeelhouder meer is en dat hij daarom in de onmogelijkheid verkeert om zijn medewerking te verlenen aan overdracht van de aandelen, maar dat de vordering van de curator op dit punt desondanks is toegewezen. Dat het vonnis van 12 april 2010 hiermee een feitelijke misslag bevat is naar voorlopig oordeel echter niet gebleken. In het vonnis is immers uitdrukkelijk overwogen op welke gronden tot uitgangspunt wordt genomen dat [eiser] nog aandeelhouder is. Volledigheidshalve wordt aan het voorgaande nog toegevoegd dat [eiser] in dit kort geding geen vordering gebaseerd op artikel 611d Rv heeft ingesteld. Zodanige vordering staat dan ook, nog daargelaten of deze voorzieningenrechter daarvan wel kennis zou kunnen nemen, niet ter beoordeling.
Conclusie
3.10. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor toewijzing van de vordering strekkende tot opheffing van de executoriale beslagen op de grond dat geen dwangsommen zouden zijn verbeurd. Nu voorshands niet is gebleken dat de vonnissen van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 14 januari 2010 en 12 april 2010 een feitelijke of juridische misslag bevatten en ook anderszins niet aannemelijk is geworden dat de curator geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van de vonnissen, bestaat evenmin grond voor schorsing daarvan. Een en ander leidt ertoe dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
3.11. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van [gedaagde] pro se begroot op nihil en aan de zijde van de curator begroot op € 1.079,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 263,-- aan griffierecht;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Th. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2010.