ECLI:NL:RBSGR:2010:BN0572
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toepasselijkheid van algemene voorwaarden in het kader van het Weens Koopverdrag
In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage, stond de vraag centraal of de algemene voorwaarden van eiseres in conventie, [A] EXPORT B.V., van toepassing waren op de overeenkomst met gedaagde in conventie, [B] GREENHOUSES INC. De rechtbank oordeelde dat de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden moest worden beoordeeld aan de hand van het Weens Koopverdrag. Eiseres stelde dat zij al sinds 1988 orderformulieren gebruikte waarop Engelstalige algemene voorwaarden waren afgedrukt, en dat zij sinds 2002 ook in het Engels naar deze voorwaarden verwees op haar correspondentie. Gedaagde betwistte echter dat deze orderformulieren ooit in hun relatie zijn gebruikt en stelde dat de verwijzing naar de algemene voorwaarden op de brieven niet voldoende was om aan te nemen dat deze van toepassing waren.
De rechtbank overwoog dat het Weens Koopverdrag niet expliciet vereist dat algemene voorwaarden ter hand worden gesteld om van toepassing te zijn. De relevante bepalingen van het verdrag, met name artikel 7, 4 en 8, werden geïnterpreteerd in het licht van de bedoeling van de partijen. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de algemene voorwaarden niet formeel ter hand waren gesteld, de herhaalde verwijzingen naar deze voorwaarden op de correspondentie van eiseres voldoende waren om aan te nemen dat gedaagde deze had aanvaard. De rechtbank oordeelde dat gedaagde, als professioneel opererende kwekerij, had moeten begrijpen dat de verwijzingen naar de algemene voorwaarden van eiseres ertoe strekten deze van toepassing te verklaren.
In de uitspraak werd ook de hoogte van de gevorderde rente en buitengerechtelijke kosten behandeld. De rechtbank matigde de buitengerechtelijke kosten tot het bedrag van de werkelijk gemaakte kosten, maar wees de verzoeken van gedaagde om de contractuele rente te matigen af. De rechtbank veroordeelde gedaagde tot betaling van € 583.204,28, vermeerderd met wettelijke rente, en stelde de proceskosten vast. Dit vonnis werd openbaar uitgesproken op 7 juli 2010.