RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Assen
Zaaknummer: AWB 10/18153 VRONTN S4
Uitspraak van 10 juni 2010 op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
[...],
geboren 1983,
Burger van Rusland,
IND-dossiernummer: [...],
V-nummer: [...],
thans verblijvende in het detentiecentrum Alphen aan den Rijn,
eiser,
gemachtigde: mr. A.J. de Boer, advocaat te Sneek,
de Minister van Justitie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. E.B. Rijpma,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 9 februari 2010 is eiser op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij beschikking van 17 maart 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiser waaraan hij rechtmatig verblijf ontleende, afgewezen en is de bewaring bij besluit van 17 maart 2010 voortgezet op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000.
Bij uitspraak van 15 april 2010 heeft de rechtbank laatstelijk geoordeeld dat de voortduring en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig zijn.
Eiser heeft op 20 mei 2010 beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, waarbij is verzocht om toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 3 juni 2010. Eiser heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Overwegingen
Thans is aan de orde de vraag of zich sedert de sluiting van het onderzoek ter zake van het eerdere beroep feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die (het voortduren van) de bewaring onrechtmatig maken. Hierbij is mede van belang of nog voldoende zicht bestaat op uitzetting van eiser.
Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door hem niet op de hoogte te stellen van het feit dat zijn cliënt in hongerstaking is en dat hij in een isoleercel is geplaatst. Eiser is in zijn belangen geschaad doordat hem contact met zijn gemachtigde is onthouden. Reeds daarom dient de bewaring te worden opgeheven. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat geen zicht op uitzetting bestaat nu geen duidelijkheid bestaat over wanneer het verzoek om een voorlopige voorziening zal worden behandeld. Voorts meent eiser dat verweerder niet voldoende voortvarend handelt nu niets met eisers mededeling, dat hij uit Abchazië komt en daarnaar terugwil, is gebeurd. Er is geen onderzoek naar eisers nationaliteit gedaan en ook is er geen contact met de autoriteiten van Abchazië gezocht. Ook overigens is eiser nog bij geen enkel land geclaimd, terwijl van verweerder verwacht mag worden dat activiteiten worden ondernomen teneinde eiser zo spoedig mogelijk na de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening te kunnen uitzetten.
De rechtbank is van oordeel dat - anders dan namens eiser is betoogd - verweerder de uitzetting met voldoende voortvarendheid voorbereidt en dat voldoende zicht op uitzetting van eiser bestaat. Hierbij acht de rechtbank van belang dat op 12 mei 2010 een vertrekgesprek met eiser is gevoerd. Verweerder is verder in afwachting van de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening dat door eiser is ingediend naar aanleiding van de afwijzing van zijn asielaanvraag op 17 maart 2010. Verweerder heeft op 29 maart 2010 aan de rechtbank verzocht om het verzoek om een voorlopige voorziening zo spoedig mogelijk te behandelen, maar tot op heden is nog geen datum bekend. De stelling van eiser, dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt omdat verweerder geen actie heeft ondernomen naar aanleiding van eisers opmerking tijdens het vertrekgesprek van 29 april 2010, dat hij alleen naar Abchazië wil terugkeren, kan niet tot een ander oordeel leiden. Verweerder had, op grond van het gehoor op 10 februari 2010, waarin eiser heeft verklaard de Russische nationaliteit te hebben, goede redenen om in eerste instantie een traject richting Rusland op te starten. Eiser heeft in dat verband geweigerd om de Terugkeer en Overname overeenkomst (T&O) in te vullen. Indien eiser meent dat een ander traject meer aangewezen is, dan dient hij daartoe bewijsstukken over te leggen. Overigens laat de omstandigheid, dat thans een traject richting Rusland in voorbereiding is, onverlet de mogelijkheid dat zo nodig alsnog een traject richting Abchazië zal worden bewandeld.
Voor zover eiser heeft gesteld dat hem rechtsbijstand is onthouden in de periode dat hij in de isoleercel verbleef omdat verweerder ten onrechte niet aan zijn advocaat heeft gemeld dat hij in de isoleercel is geplaatst, overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de voortgangsrapportage is gebleken dat eiser op 11 mei 2010 in de isoleercel is geplaatst in verband met zijn honger- en dorststaking. Eiser is deze staking begonnen omdat hij niet met een ander in een cel wilde zitten wegens communicatieproblemen.
Ingevolge artikel 5.4 Vreemdelingenbesluit 2000, voor zover thans van belang, wordt de vreemdeling bij de tenuitvoerlegging van de bewaring niet verder beperkt in de uitoefening van grondrechten dan wordt gevorderd door het doel van deze maatregel en de handhaving van de orde en veiligheid op de plaats van tenuitvoerlegging.
Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw 2000, voor zover thans van belang, verklaart de rechtbank het beroep gegrond, indien zij van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van de bewaring in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
Bij de beoordeling van de tenuitvoerlegging van de bewaring in de zin van deze bepaling dient de rechtbank zich te beperken tot een oordeel over de aanwijzing van de plaats of ruimte voor de uitvoering van de bewaring, bezien in het licht van het daar geldende regime. Voor zover de desbetreffende vreemdeling over de toepassing van het regime binnen die plaats of ruimte klaagt, kan die klacht niet tot gegrondbevinding van het beroep leiden. De vreemdelingenrechter is wel bevoegd om, op klacht, te oordelen over de vraag in hoeverre het regime en de verblijfsomstandigheden in onderlinge samenhang en totaliteit bezien op de plaats van de tenuitvoerlegging van de bewaring al dan niet een disproportionele inbreuk maken op de grondrechten van ingesloten vreemdelingen. Er is echter geen bevoegdheid voor de vreemdelingenrechter om te oordelen over klachten die betrekking hebben op de toepassing van een bestaand en feitelijk aanwezig regime.
Naar het oordeel van de rechtbank betreft het verblijf van eiser in een isoleercel het gevolg van een strafrechtelijke sanctie in verband met eisers verzet tegen het verblijf van twee personen op een cel vanwege de daardoor ontstane communicatieproblemen.
Ingevolge artikel 24 van de Penitentiaire beginselenwet (PBw) is de directeur van het desbetreffende penitentiaire inrichting bevoegd een gedetineerde in afzondering te plaatsen op de gronden genoemd in artikel 23, eerste lid, van deze wet. De directeur kan het contact met de buitenwereld gedurende het verblijf in de afzonderingscel beperken of uitsluiten. Blijkens het zesde lid van artikel 24 PBw draagt de directeur zorg dat, ingeval de afzondering langer dan vierentwintig uren duurt en ten uitvoer wordt gelegd in een afzonderingscel, de commissie van toezicht en de aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger terstond hiervan in kennis worden gesteld.
Uit artikel 21, eerste lid, Regeling straf- en afzonderingscel penitentiaire inrichtingen (de Regeling) blijkt dat de directeur van de desbetreffende inrichting vervolgens zorg draagt dat de gedetineerde in staat wordt gesteld contact met de buitenwereld te onderhouden, volgens het daarover bepaalde in de huisregels. Ingevolge het derde lid van deze Regeling is het de in artikel 37 PBw genoemde personen en instanties – waaronder de rechtsbijstandverlener van de gedetineerde – toegestaan vrijelijk contact te onderhouden met de gedetineerden.
Van een verplichting voor DT&V om de gemachtigde van de vreemdeling onmiddellijk op de hoogte te brengen van de plaatsing in een isoleercel naar aanleiding van een besluit van de directeur van het desbetreffende detentiecentrum voortvloeiende uit enige – vreemdelingenrechtelijke - bepaling, is de rechtbank niet gebleken. Nu een dergelijke meldingsplicht voor DT&V ontbreekt, acht de rechtbank de voortduring van de bewaring bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd, daarbij rekening houdend met de niet nader geconcretiseerde stelling van eiser dat hij door het niet melden van DT&V in zijn belangen is geschaad en de omstandigheid dat de plaatsing in een isoleercel een beslissing betreft die niet door DT&V wordt genomen, maar door de directeur van het desbetreffende detentiecentrum.
De rechtbank merkt overigens nog op dat de directeur van het detentiecentrum op grond van artikel 24 PBw bij de beslissing tot plaatsing in een isoleercel geen meldingsplicht ter zake van de rechtsbijstandverlener van de gedetineerde heeft.
Nu vervolgens de klacht van eiser over het onthouden van rechtsbijstand gedurende het verblijf in deze isoleercel uitsluitend betrekking heeft op de toepassing van het regime binnen het desbetreffende detentiecentrum, geregeld in de PBw en de daarbij behorende Regeling, acht de rechtbank zich niet bevoegd hierover te oordelen. Ingevolge artikel 60 PBw staat een de vreemdelingenrechter uitsluitende rechtsgang open bij de beklagcommissie van de commissie van toezicht van het desbetreffende detentiecentrum. Eiser dient zich met zijn klacht te wenden tot deze beklagcommissie.
Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard. Daarom dient het verzoek om schadevergoeding te worden afgewezen.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, rechter, bijgestaan door mr. F.K. Heiting, griffier.
mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper
In het openbaar uitgesproken op 10 juni 2010.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.