ECLI:NL:RBSGR:2010:BN1203

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/925090-10
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor vrijgesproken verzoekster na detentie

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 29 juni 2010 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een vrijgesproken verzoekster, die schadevergoeding vroeg voor de dagen dat zij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De verzoekster was op 10 februari 2010 in verzekering gesteld en op 11 februari 2010 in voorlopige hechtenis genomen, waarna zij op 16 februari 2010 werd vrijgelaten. De verzoekster vroeg een schadevergoeding van in totaal € 675,-, vermeerderd met een netto bedrag van € 215,97 voor misgelopen inkomen tijdens haar detentie. Dit bedrag werd later verlaagd tot € 585,-. De officier van justitie concludeerde tot toewijzing van een bedrag van € 505,- voor de 6 dagen dat de verzoekster in voorlopige hechtenis had gezeten, maar de rechtbank oordeelde dat de verzoekster geen recht had op vergoeding van het misgelopen inkomen, omdat zij tijdens haar detentie van rijkswege was voorzien van voeding en onderdak.

De rechtbank overwoog dat artikel 13 van de Wet werk en bijstand (WWB) bepaalt dat iemand wiens vrijheid is ontnomen geen recht heeft op bijstand. De rechtbank concludeerde dat de verzoekster, omdat zij tijdens haar detentie was voorzien van de noodzakelijke kosten van het bestaan, geen schade had geleden door de korting op haar WWB-uitkering. De rechtbank oordeelde dat de verzoekster recht had op een schadevergoeding van € 505,- voor de dagen in verzekering en voorlopige hechtenis, maar wees het verzoek om vergoeding van het misgelopen inkomen af. De rechtbank benadrukte dat artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in algemene termen spreekt over 'schade' en dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende soorten schade.

De rechtbank heeft de zaak behandeld in raadkamer en de verzoekster was niet aanwezig, maar haar raadsvrouw was wel aanwezig. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld op basis van de ingediende stukken en het strafdossier. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de verzoekster een schadevergoeding toe te kennen van € 505,- ten laste van de Staat, en heeft het overige verzoek afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Parketnummer:09/925090-10
Kenmerk RK: 10/962
Beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het verzoekschrift ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoekster]
geboren op [geboortedatum] 1947 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
te dezer zake domicilie kiezende te 's-Gravenhage,
Burg. Marijnenlaan 123 (2585 DV), ten kantore van advocaat mr. C.A. Lucardie,
ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 8 maart 2010, strekkende tot een schadevergoeding ten laste van de Staat voor de dagen door verzoekster in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht tot een bedrag van in totaal € 675,-, vermeerderd met een netto bedrag van € 215,97 voor het misgelopen inkomen tijdens de detentie van verzoekster. Het verzochte bedrag van € 675,- is bij brief van 10 juni 2010 verminderd tot een totaal bedrag van € 585,-.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier met bovengenoemd parketnummer.
De rechtbank heeft op 15 juni 2010 dit verzoekschrift in raadkamer behandeld.
Verzoekster is -hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen- niet in raadkamer verschenen; wel aanwezig was haar raadsvrouw, mr. Lucardie.
De officier van justitie heeft in raadkamer geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek tot het bedrag van in totaal € 505,- voor de 6 dagen dat verzoekster in verzekering en voorlopige hechtenis heeft gezeten. Voorts heeft de officier van justitie geconcludeerd tot een gedeeltelijke toewijzing van het verzochte bedrag voor het misgelopen inkomen.
Beoordeling van het verzoekschrift.
De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot behandeling van het verzoek.
De strafzaak tegen verzoekster is geëindigd door een inmiddels onherroepelijk vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 16 februari 2010, waarbij verzoekster is vrijgesproken van het haar tenlastegelegde. Het verzoek is tijdig ingekomen.
Verzoekster is in deze zaak op 10 februari 2010 in verzekering gesteld, op 11 februari 2010 in voorlopige hechtenis gesteld en op 16 februari 2010 in vrijheid gesteld. Derhalve heeft verzoekster 6 dagen haar vrijheid moeten missen.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verzoekster niet op 16 februari 2010 maar op
17 februari 2010 door de penitentiaire inrichting uit detentie is ontslagen. De raadsvrouw meent om die reden dat verzoekster ook in aanmerking komt voor een extra dag voor de schadevergoeding.
Op grond van artikel 89, eerste lid, Sv kan aan een gewezen verdachte, wiens strafzaak is geëindigd zonder oplegging van een straf of maatregel, een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij tengevolge van ondergane verzekering of voorlopige hechtenis heeft geleden. Voor vergoeding van de schade die zij heeft geleden doordat zij pas de dag na de formele invrijheidstelling op 16 februari 2010 feitelijk in vrijheid is gesteld biedt artikel 89 Sv. geen grondslag. De extra nacht, bevestigd door het door de raadsvrouw getoonde bericht van de penitentiaire inrichting, is te wijten aan de administratieve afhandeling binnen de PI en kan, wat er ook verder zij van de rechtmatigheid of onrechtmatigheid ervan, niet tot de reeds opgeheven voorlopige hechtenis worden gerekend.
De rechtbank acht daarom gronden van billijkheid aanwezig om verzoekster een bedrag van in totaal € 505,- toe te kennen als vergoeding voor de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Voorts acht de rechtbank het verzochte bedrag voor misgelopen inkomen tijdens de detentie van verzoekster niet voor vergoeding in aanmerking komen. Uit een door de raadsvrouw overgelegde brief d.d. 2 maart 2010 van B&W Den Haag blijkt dat verzoekster voor een bedrag van € 215,97 is gekort op haar WWB uitkering.
De rechtbank overweegt dat in artikel 13, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) is bepaald dat degene aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen geen recht op bijstand heeft. Volgens artikel 5, onder b. van de WWB is (algemene) bijstand de bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.
De korting op de uitkering heeft derhalve zijn grondslag gehad in een wet in formele zin, terwijl bij die wet niets is bepaald over het geval dat die vrijheidsbeneming door een vrijspraak onrechtmatig moet worden geacht.
De vraag is dan ook of, gelet op die expliciete wettelijke bepaling, artikel 89 Sv nog grondslag kan bieden voor het vergoeden van precies die misgelopen uitkering.
Nu artikel 89 Sv. in algemene termen spreekt over 'schade' en in dat artikel geen onderscheid gemaakt wordt tussen loon-/winstderving enerzijds en korting op een uitkering anderzijds, moet die vraag bevestigend worden beantwoord.
Vervolgens moet beoordeeld worden of en, zo ja, hoeveel schade verzoekster heeft geleden. Nu verzoekster tijdens haar detentie van rijkswege is voorzien van onderdak en voeding, is zij voorzien van datgene waar de uitkering voor bestemd was. Dat is overigens ook de achtergrond van de beperking van artikel 13, eerste lid, van de WWB. Zij heeft derhalve door de korting geen schade geleden. Voor zover een deel van de WWB-uitkering bestemd is voor andere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan dan onderdak en voeding, wordt verzoekster voor dat deel voldoende gecompenseerd in de reeds toegekende forfaitaire vergoeding.
Beslissing.
De rechtbank kent aan verzoekster toe ten laste van de Staat een bedrag van in totaal
€ 505,- (zegge: VIJFHONDERD EN VIJF EURO) en wijst af het anders of meer verzochte.
Aldus gedaan te 's-Gravenhage door mr. G.H.M. Smelt, rechter, in tegenwoordigheid van mr. N. Bouda griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 29 juni 2010.