Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummer: AWB 08/42596
Datum uitspraak: 22 juli 2010
Ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer],
van Iraakse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde mr. P.J.T. de Kan,
de Staatssecretaris van Justitie, thans de Minister van Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.
Bij besluit van 3 december 2008 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 17 november 2008 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Dit besluit is bekendgemaakt in het Aanmeldcentrum te Zevenaar.
Op 3 december 2008 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verzoeker is medegedeeld dat hij de behandeling van het beroep niet in Nederland mag afwachten. Bij verzoekschrift van 3 december 2008 heeft eiser verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het beroep is beslist.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Bij uitspraak van 23 december 2008 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem, het verzoek van 3 december 2008 toegewezen.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 27 april 2010. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door
mr. L. Verheijen.
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden. De toetsing of de aanvraag in een aanmeldcentrum mocht worden afgewezen, mondt uit in een beoordeling van het naar de gedane aanvraag verrichte onderzoek en de motivering van de afwijzing.
2. Ter staving van zijn asielaanvraag heeft eiser, zakelijk weergegeven, het volgende naar voren gebracht. Eiser is afkomstig uit Mosul, provincie Nineveh, te Centraal-Irak. Hij is een Shi'iet en een etnische Turkmeen. Hij was werkzaam bij [naam winkel], een telefoonwinkel. Hij is zijn land van herkomst ontvlucht, aangezien hij vanaf 1 september 2007 meermalen telefonisch en per sms is bedreigd. Hij zou 40.000 dollar moeten betalen en anders zou hij worden onthoofd. Op 5 september 2007 is eiser vlak bij zijn woning op straat beschoten. Hij is toen het huis van de buren ingevlucht. Op 6 september 2007 heeft eiser aangifte gedaan, waarna hij nog twee dagen in zijn woning heeft verbleven. Vervolgens is hij naar familie in Sasa Bahwiza gegaan. Hier heeft eiser uiteindelijk een woning gehuurd en heeft hij een jaar geleefd. Vanuit deze plaats is eiser ruim een jaar later, op 23 september 2008, uit Irak vertrokken. Op 8 oktober 2008 is eiser Nederland ingereisd. Eiser vermoedt dat een en ander het werk is van Al Qaida, die erg actief is in Mosul.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 en heeft daaraan het volgende, kort samengevat, ten grondslag gelegd.
Uit onderzoek van de Koninklijke Marechaussee (hierna: Kmar) van 1 december 2008 is gebleken dat de door eiser overgelegde verklaring van de politie hoogstwaarschijnlijk niet echt is. Nu eiser volhardt in zijn verklaring dat het door hem overgelegd document wel echt is, wordt ernstig getwijfeld aan zijn asielrelaas. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat het relaas van eiser positieve overtuigingskracht ontbeert en derhalve ongeloofwaardig is. Gelet hierop en ook anderszins komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000.
4. Hiermee kan eiser zich niet verenigen en heeft daaraan, kort samengevat en voor zover van belang, het volgende aangevoerd. Eiser stelt dat hem artikel 31, tweede lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 niet mag worden tegengeworpen. Dit artikel vermeldt dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag 'valse of vervalste reis- of identiteitspapieren dan wel ander bescheiden' heeft overgelegd. Hiervan is geen sprake, nu uit het proces-verbaal van bevindingen van de Kmar van 1 december 2008 blijkt dat de door hem overgelegde politieverklaring 'hoogstwaarschijnlijk niet echt' is. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder dit wetsartikel dan ook onjuist heeft toegepast.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte artikel 31, tweede lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 aan hem heeft tegengeworpen.
7. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Bij de beoordeling worden de in artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000 bedoelde omstandigheden betrokken.
Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 wordt bij de beoordeling van de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag valse of vervalste reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden heeft overgelegd en, hoewel daaromtrent ondervraagd, opzettelijk de echtheid daarvan heeft volgehouden.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ontoereikend heeft gemotiveerd waarom het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en sub d van de Vw 2000 op eiser van toepassing is. Deze bepaling veronderstelt dat een door de vreemdeling ingebracht document vals is èn dat de vreemdeling ten tijde van het gehoor inzake het document op de hoogte is van die valsheid en tegen beter weten in de echtheid volhoudt. Dit laatste blijkt ook uit de Memorie van Toelichting bij de (in wezen gelijkluidende) voorganger van de onderhavige bepaling: artikel 15c, eerste lid onder d van de oude Vreemdelingen-wet (TK 1991-1992, 22735, nr. 3, p. 33).
In de onderhavige zaak heeft de KMar over de politieverklaring geoordeeld dat deze hoogstwaarschijnlijk niet echt is. Dit betekent dat de KMar niet geheel kan uitsluiten dat de verklaring wel echt is (hoewel die kans volgens de KMar klein moet worden geacht). Van een door de KMar vastgestelde valsheid is derhalve geen sprake. Ook anderszins is de valsheid niet vastgesteld.
9. Hier komt bij dat uit het gehoor van eiser noch uit andere stukken is gebleken dat eiser op enig moment op de hoogte was van de gestelde valsheid van de politieverklaring, laat staan dat hij tegen beter weten in de echtheid van het stuk heeft volgehouden. Uit de omstandigheden waaronder hij in het bezit is gekomen van deze verklaring behoefde eiser niet af te leiden dat deze (mogelijk) niet echt was.
10. Aan het vorenstaande kan niet afdoen dat het aan de vreemdeling is om de echtheid van documenten aannemelijk te maken. Het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder d van de Vw 2000 geldt immers als een afzonderlijk verwijt aan de vreemdeling, dat tot gevolg heeft dat aan het asielrelaas extra eisen worden gesteld.
De Vreemdelingencirculaire 2000 (C4/3.4) spreekt in dit verband van bedrog en van niet willen meewerken. Dit gaat een stap verder dan het al dan niet aannemelijk maken van de echtheid van een document.
11. Op 19 december 2008 is namens verweerder tijdens de zitting in het verzoek om voorlopige voorziening in deze zaak gesteld dat de KMar bij dit soort documenten een empirisch onderzoek doet, welk onderzoek (anders dan een specimen-onderzoek) niet kan leiden tot kwalificaties als vals of vervalst. Ook deze omstandigheid kan aan het vorenstaande niet afdoen, gelet op de eenduidige tekst van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder d de van de Vw 2000.
12. Gelet op het voorgaande is het beroep van eiser gegrond. Hetgeen overigens door partijen is aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking meer. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
13. De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 644,- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te weten 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken. De genoemde kosten dienen, aangezien eiser met een toevoeging ingevolge de Wet op de rechtsbijstand heeft geprocedeerd, ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden voldaan door betaling aan de griffier van deze rechtbank.
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van 3 december 2008;
III. veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644,-, welk bedrag dient te worden betaald aan de griffier van deze rechtbank en nevenzittingsplaats, waarvoor verweerder een nota zal worden toegestuurd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Vermeulen, rechter, in tegenwoordigheid van M.L. Waanders, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2010.
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen één week na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).