ECLI:NL:RBSGR:2010:BN2202

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/655587-09
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Smelt
  • A. Wijnnobel-van Erp
  • J. Dantuma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in strafvervolging en bedreiging met misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 9 juli 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van twee feiten. Het eerste feit betrof de schending van geheimhouding door het opvragen van gegevens uit het kentekenregister van een bepaald persoon, terwijl het tweede feit bestond uit de bedreiging van zijn vrouw. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis. De rechtbank oordeelde dat voor de vervolging van het eerste feit, dat onder artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht valt, een klacht van het slachtoffer vereist is. Aangezien deze klacht ontbrak, verklaarde de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging voor dit feit.

Wat betreft het tweede feit, de bedreiging, oordeelde de rechtbank dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte zijn vrouw had bedreigd met de woorden: 'Als je dat doet schiet ik je door je kop'. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er geen sprake was van een bedreiging, en oordeelde dat de bedreiging voldoende vrees bij de vrouw had opgewekt. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 250,-. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar benadrukte dat bedreigingen van deze aard onacceptabel zijn, ongeacht de context waarin ze worden geuit.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/655587-09
Datum uitspraak: 9 juli 2010
(Verkort vonnis)
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats],
adres: [adres].
De terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 25 juni 2010.
De verdachte, die ter terechtzitting heeft verklaard zijn eigen verdediging te willen voeren, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. J.A. Buitenhuis heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de hem bij dagvaarding onder 1 eerste alternatief/cumulatief en onder 2 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 02 april 2009
tot en met 05 april 2009 te Voorschoten en/of Zoetermeer opzettelijk (een)
medewerker(s) van Politie Haaglanden/bureau Zoetermeer een geheim
heeft doen schenden waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest
vermoeden dat die medewerker(s) van politie Haaglanden uit hoofde van ambt,
beroep of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt of beroep, verplicht
was/waren te bewaren, immers heeft hij, verdachte, die medewerker(s) van de
politie Haaglanden het kenteken en/of de tenaamstelling van de auto van [A]
laten natrekken, terwijl deze gegevens niet noodzakelijk waren in het
kader van de rechtmatige uitoefening van zijn, verdachtes, en/of die
medewerker(s) bediening/taakuitoefening als inspecteur en/of
medewerker(s) van de politie Haaglanden
EN/OF
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 02 april 2009
tot en met 05 april 2009 te Voorschoten en/of Zoetermeer tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een geheim waarvan hij
en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat
hij/zij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wel van
vroeger ambt of beroep, als inspecteur en/of medewerker(s) van de politie
Haaglanden, verplicht was/waren te bewaren, opzettelijk heeft/hebben
geschonden, immers heeft/hebben hij, verdachte en of zijn mededader(s) het
kenteken en/of de tenaamstelling van de auto van [A] nagetrokken,
terwijl deze gegevens niet noodzakelijk waren in het kader van de rechtmatige
uitoefening van zijn, verdachtes, en/of zijn mededaders
bediening/taakuitoefening als inspecteur en/of medewerker(s) van de politie
Haaglanden;
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 7 Wet Politiegegevens;
art 272 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 02 april 2009
tot en met 14 mei 2009 te Voorschoten en/of 's-Gravenhage [A] en/of [B]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans
met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk
op 04 april 2009 op voor die die [A] verstaanbaar wijze voornoemde [B]
dreigend mondeling en/of telefonisch toegevoegd dat hij die [A]
dubbel zou vouwen en/of "waar is hij dan" en/of "als je dat doet schiet ik je
door je kop" althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
op 13 mei 2009 meermalen, althans eenmaal dreigend op (een) ra(a)m(en) en/of
de deur geschopt/gebonkt en/of die [A] en/of [B] mondeling
toegevoegd: "doe die deur open of ik trap hem er uit", en/of dat hij die
[A] dubbel zou vouwen, althans woorden van gelijke dreigende aard of
strekking en/of
op 14 mei 2009 die [A] dreigend via SMS toegevoegd: "Ik heb je gister gezegd uit haar
leven te verdwijnen. Dat was geen verzoek. Ik dreig nooit, waarschuwen doe ik ook niet.
Sommige dingen gebeuren gewoon. Stop dus ook met
bellen.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging
Het verweer van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Ten eerste heeft de verdediging daartoe ter zitting betoogd dat het ten laste gelegde feit onder 1 ingevolge art. 272, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) een klachtdelict betreft. Nu door het slachtoffer [A] ten aanzien van wie de verdachte het kenteken heeft nagetrokken geen klacht is ingediend dient in de visie van de verdediging het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging.
Ten tweede heeft de verdediging aangevoerd dat het openbaar ministerie voor het onder 2 ten laste gelegde feit niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu verdachte bij diens verhoor is blootgesteld aan ontoelaatbare pressie als bedoeld in artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hij kan worden ontvangen in de vervolging nu het klachtvereiste niet van toepassing is indien de schending van het geheim een publieke zaak betreft. In deze zaak heeft een politieambtenaar gegevens gebruikt voor andere doeleinden dan de politietaak. Aldus betreft de schending een publieke zaak. Gegevens op basis van artikel 43 Wegenverkeerswet 1994 worden verstrekt aan overheidsorganen voor zover zij aangeven deze gegevens nodig te hebben voor hun publieke taak. Nu verdachte de gegevens heeft gebruikt voor privédoeleinden heeft verdachte daarmee een algemeen te beschermen belang geschonden. Daarmee is sprake van artikel 272 lid 1 Sr en is het klachtvereiste geen voorwaarde voor ontvankelijkheid. Het verweer dient te worden verworpen.
Oordeel van de rechtbank
Voor vervolging voor overtreding van art. 272 Sr, welk delict krachtens het tweede lid indien het is gepleegd tegen een bepaald persoon valt onder de absolute klachtdelicten, is vereist dat het slachtoffer een klacht heeft ingediend.
De verdachte heeft gegevens opgevraagd uit het kentekenregister betreffende een bepaald persoon, te weten [A]. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een tegen een bepaald persoon gericht misdrijf als bedoeld in art. 272, tweede lid, Sr. Dat in algemene zin geheimhouding van dergelijke persoonsgegevens in het belang van een ieder is, maakt dat niet anders. Anders dan bijvoorbeeld artikel 7 van de Wet politiegegevens kent de Wegenverkeerswet 1994, waarop het kentekenregister gebaseerd is, geen uitzondering op de toepasselijkheid van het tweede lid van artikel 272 Sr.
Uit het procesdossier blijkt niet dat het slachtoffer [A] een klacht heeft ingediend. In de aangifte van [A] is geen uitdrukkelijk verzoek tot vervolging gedaan. Nu aangever in zijn aangifte niet expliciet de vervolging vraagt, maar juist verklaart dat hij niet wil dat een en ander voor verdachte zware gevolgen heeft, kan ook die aangifte naar het oordeel van de rechtbank niet als klacht geduid worden. Overigens is ook tijdens het onderzoek ter terechtzitting niet komen vast te staan dat het slachtoffer vervolging heeft beoogd.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de klacht die in dit geval noodzakelijk is voor de vervolging van overtreding van artikel 272 Sr ontbreekt en dat dientengevolge de officier van justitie ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat er sprake zou zijn van schending van het pressieverbod in de zin van artikel 29 Wetboek van Strafvordering waardoor het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit. Er is in de onderhavige zaak geen sprake van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. Derhalve wijst de rechtbank dit verweer van de verdediging af.
Vrijspraak
Van het onder feit 2 tenlastegelegde, voor zover dat ziet op hetgeen op 13 mei 2009 gebeurd zou zijn, zal de rechtbank verdachte vrijspreken. Hoewel verdachte naar de bungalow is toegegaan om zijn echtgenote te confronteren met zijn vermoedens en ontdekte dat ze daar samen was met aangever, is voor de bedreigingen aan het adres van laatstgenoemde onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier. Van de andere verweten feitelijkheden is onvoldoende komen vaststaan dat ze dusdanig waren, dat ze een bedreiging voor [B] (de echtgenote van verdachte) of aangever opleverden.
Van het deel van de tenlastelegging dat ziet op 14 mei 2009 zal de rechtbank verdachte eveneens vrijspreken, omdat het begaan zou zijn in Zoetermeer (pleegplaats) of Enkhuizen (woonplaats bedreigde) en geen van beide plaatsen is tenlastegelegd.
Bewijsoverweging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde feit voor zover dit zich richt op de bedreiging tegen het leven gericht van [B] door de uitspraak: “Als je dat doet schiet ik je door je kop”. Daartoe stelt de verdediging dat [B] zich door die opmerking niet bedreigd en bevreesd voelde en dat de verdachte daar ook niet de intentie toe had. De verdediging verwijst voor dat laatste naar een uitspraak van het Hof Arnhem (LJN: AS5050) waarbij het hof benadrukt dat er voldoende aanwijzingen moeten bestaan om bewezen te verklaren dat de wil van de verdachte op het teweegbrengen van de bedoelde vrees was gericht.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting maakt de rechtbank op dat verdachte, nadat hij er achter was gekomen dat [B] zich samen met een andere man in een hotel bevond, naar het hotel is gereden. Daar is een ruzie ontstaan tussen [B] en verdachte. Verdachte is uiteindelijk vertrokken met de mededeling dat hij al haar spullen uit het huis ging gooien. Later die avond belde verdachte en vroeg aan [B] waar ze bleef. [B] heeft toen gezegd: “Als we uit elkaar gaan, neem ik de hond mee”of woorden van gelijke strekking. [B] wist, dat wanneer ze dit zou zeggen, verdachte kwaad zou worden. Vervolgens heeft verdachte de woorden gezegd: “Als je dat doet schiet ik je door je kop”.
Het verweer van de verdediging dat [B] heeft verklaard geen vrees of bedreiging te hebben ondervonden waardoor er geen sprake is van bedreiging slaagt niet. Gelet op de aard van de bedreiging en de omstandigheden waaronder de bedreiging plaatsvond, zoals hiervoor weergegeven, is de rechtbank van oordeel, dat bij [B] de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen. Niet is vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat er werkelijk vrees is opgewekt. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte [B] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en verwerpt het verweer van de verdediging.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast.
Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het op de dagvaarding onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze hieronder is vermeld, namelijk dat:
hij in de periode van 2 april 2009 tot en met 14 mei 2009 te Voorschoten [B] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk [B] dreigend telefonisch toegevoegd "als je dat doet schiet ik je door je kop"
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn vrouw Verdachte heeft haar dreigend de woorden toegevoegd: “Als je dat doet schiet ik je door je kop”. Deze woorden wekken in het algemeen vrees op en dragen bij aan de gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Ook in dit geval is de uiting van zodanige aard geweest dat medecursisten van [B], allen politieambtenaar, aanleiding hebben gezien de bureauchef van verdachte en [B] van een en ander in kennis te stellen.
De rechtbank neemt hierbij echter ook in aanmerking dat de woorden zijn gebezigd in de context van een echtelijke ruzie. [B] heeft verklaard de bedreiging in de context van de situatie te hebben ervaren. Niettemin is niet acceptabel dat wordt gereageerd met bedreigingen tegen het leven gericht.
In het voordeel van verdachte spreekt dat verdachte blijkens het uittreksel justitiële documentatie d.d. 9 juni 2010 niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
Alles in aanmerking nemend acht de rechtbank de navolgende straf passend en geboden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 23, 24, 24c en 285 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart het Openbaar Ministerie ten aanzien van het bij dagvaarding onder 1 ten laste gelegde feit niet-ontvankelijk in de strafvervolging;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een geldboete van € 250,-;
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van 5 dagen;
Indien in deze zaak hoger beroep wordt ingesteld, is het verlofstelsel van toepassing.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Smelt, voorzitter,
mrs. Wijnnobel-van Erp en Dantuma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Laagland, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juli 2010.
Mr. Dantuma is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.