Aldus wordt tegemoet gekomen aan bijvoorbeeld vreemdelingen die tijdens de bestuurlijke fase nog niet in staat waren om gewag te maken van traumatiserende gebeurtenissen dan wel er nog niet in geslaagd waren om stukken ter onderbouwing van hun asielrelaas uit het land van herkomst te laten overkomen. (…)
2.10 Vooruitlopend op deze wetswijziging voerde verweerder het beleid zoals neergelegd in het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2009/13 van 2 juli 2009. Verweerder hield reeds op grond van dit beleid rekening met feiten en omstandigheden die voor het bestreden besluit hebben plaatsgevonden, maar eerst in de beroepsfase worden aangevoerd of gedocumenteerd, teneinde deze bij de beoordeling te betrekken.
2.11 Thans staat in het bij besluit van de Minister van Justitie van 24 juni 2010 gewijzigde C22/5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) ook, evenals in een hiervoor weergegeven passage van de Memorie van Toelichting en anders dan in WBV 2009/13, dat de rechter in de beroepsfase rekening houdt met feiten en omstandigheden die eerst in de beroepsfase worden gedocumenteerd.
2.12 Nu verzoeker zowel in de zienswijze als ter zitting bij de voorzieningenrechter heeft aangegeven dat -originele- documenten onderweg zijn en binnen vijf dagen na het telefoongesprek met de broer van verzoeker worden verwacht en zich onder deze documenten mogelijk documenten bevinden die het asielrelaas kunnen ondersteunen, kan thans niet worden uitgesloten dat deze concreet in het vooruitzicht gestelde documenten in beroep bij de beoordeling kunnen en dienen te worden betrokken. In dit verband merkt de voorzieningenrechter op dat verzoeker in de zienswijze heeft aangegeven dat een verklaring van de burgemeester zal worden overgelegd daar waar verzoeker tijdens de zitting bij de voorzieningenrechter spreekt van een verklaring van het dorpshoofd. Anders dan verweerder ter zitting meent doelt verzoeker mogelijk op eenzelfde verklaring (een dorpshoofd is immers een soortement burgemeester), zodat van het bestaan van een dergelijke verklaring eerder melding is gemaakt. Voorts is niet op voorhand de conclusie gerechtvaardigd dat de mededeling dat een partijpasje onderweg is, strijdig is met de eerdere verklaring van verzoeker dat lidmaatschapspasjes niet bestaan.
2.13 Uit de hiervoor weergegeven passages uit de Memorie van Toelichting alsmede uit verweerders beleid volgt dat de rechtbank in de bodemprocedure rekening houdt met feiten en omstandigheden die eerst in de beroepsfase worden gedocumenteerd. Overeenkomstig het vijfde lid van artikel 83 Vw dient de Minister zich over deze informatie uit te laten. Een en ander laat zich niet in het kader van de korte algemene asielprocedure en de procedure van de voorlopige voorziening afwikkelen. Het voorgaande maakt dat de voorzieningenrechter aan verzoekers belang thans doorslaggevende betekenis toekent en de voorlopige voorziening zal toewijzen als hierna bepaald.
2.14 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
Het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel
2.15 Indien de rechtbank bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw het beroep gegrond. Indien de rechtbank de opheffing van een maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt, kan zij ingevolge artikel 106, eerste lid, Vw aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2.16 Ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, Vw kan de vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
2.17 De omstandigheid dat de gevraagde voorlopige voorziening wordt toegewezen leidt thans niet tot opheffing van de maatregel. Op grond van het beleid zoals verwoord in C12/2.2.2 Vc zal verweerder bezien of dit aanleiding vormt de vrijheidsontnemende maatregel op te heffen. Verweerder wordt vooralsnog in de gelegenheid gesteld zich hierop te beraden.
2.18 De rechtbank ziet daarnaast geen grond voor het oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.19 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.20 De rechtbank zal het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding afwijzen, omdat zij de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel niet zal bevelen.
2.21 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte kosten.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en verbiedt verweerder verzoeker uit te zetten voordat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep;
3.2 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 874,- te betalen aan verzoeker;
De rechtbank:
3.3 verklaart het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond;
3.4 wijst het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van A.J. Vervoordeldonk, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2010.