ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3384

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/7343, 09/7344, 09/7345, 09/7346, 09/7348, 09/7349, 09/7351en 09/7352 WOZ
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. van Rij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen WOZ-beschikkingen en de ontvankelijkheid van de eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 9 juli 2010 uitspraak gedaan in een geschil over de waarde van onroerende zaken, waarbij eiser, de economisch eigenaar, bezwaar had gemaakt tegen de WOZ-waarden van verschillende panden. De rechtbank oordeelde dat eiser niet als bezitter kon worden aangemerkt en evenmin genothebbende krachtens eigendom of beperkt recht was. Hierdoor waren de bezwaren van eiser niet ontvankelijk verklaard, wat de rechtbank in haar uitspraak gegrond verklaarde. De rechtbank vernietigde de eerdere uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar en besliste dat de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard hadden moeten worden. Dit betekende dat de rechtbank niet toekwam aan de vraag of de vastgestelde waarden te hoog waren. De rechtbank oordeelde ook dat er ten onrechte acht keer griffierecht was geheven en gelastte de terugbetaling van zeven keer het griffierecht aan eiser. De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en betreft de procedurele aspecten van het indienen van bezwaar en beroep tegen WOZ-beschikkingen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, enkelvoudige kamer
Procedurenummers: AWB 09/7343, 09/7344, 09/7345, 09/7346, 09/7348, 09/7349, 09/7351en 09/7352 WOZ
Uitspraakdatum: 9 juli 2010
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
[eiser], wonende te [plaats],
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [...], verweerder.
I PROCESVERLOOP
1.1 Verweerder heeft bij beschikkingen van 28 februari 2009 (hierna: de beschikkingen) de waarde van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als [a-straat 1], [b-straat 1a], [b-straat 1b], [b-straat 1c],
[b-straat 1d], [b-straat 1e], [b-straat 1f] en [b-straat 2], (hierna: de objecten), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2008 (hierna: de waardepeildatum) voor het tijdvak 1 januari 2009 tot 1 januari 2010 vastgesteld op respectievelijk € 1.273.000, € 223.000, € 322.000, € 156.000, € 182.000, € 229.000,
€ 189.000 en € 531.000. Met de beschikkingen zijn in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aanslagen in de onroerende-zaakbelasting (hierna: OZB) voor het jaar 2009 (hierna: de aanslagen). Eiser heeft tegen de beschikkingen bezwaar gemaakt. Gelet op artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ wordt dit bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de aanslagen.
1.2 Bij de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 3 september 2009 heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
1.3 Eiser heeft daartegen bij brief van 12 oktober 2009, ontvangen bij de rechtbank op 16 oktober 2009, beroep ingesteld. De motivering van de beroepen is bij brief van
12 november 2009 ingediend.
1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2010 te 's-Gravenhage. Namens eiser is daar verschenen mr. [A] FB. Namens verweerder zijn verschenen [B] en [C]. De zaken met de nummers AWB 09/7635, 09/7636, 09/7637, 09/7638, 09/7639, 09/7640, 09/7641, 09/7642 en 09/7643 WOZ zijn met toestemming van partijen in elkaars aanwezigheid doch erna behandeld.
1.6 De gemachtigde van eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De wederpartij is in de gelegenheid gesteld om op de inhoud van de pleitnota te reageren.
II FEITEN
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1De objecten zijn kantoorruimten.
2.2 De beschikkingen en de aanslagen zijn genomen ten aanzien van respectievelijk
opgelegd aan N.V. OHRA Pensioenverzekeringen te Arnhem (hierna: OHRA). Bij brief van 12 maart 2009 stuurt OHRA deze door aan Van Noort Gassler & Co, t.a.v. eiser en [D] AA met de volgende toelichting:
" In de bijlage zenden wij u het volgende:
- Een aanslagbiljet WOZ-beschikking met peildatum 1 januari 2008 van de Gemeente Leiderdorp
d.d. 28 februari 2009., terzake [a-straat 1] en [b-straat 1] te Leiderdorp waarvan u de economisch eigenaar bent;
Zoals reeds meerdere malen aangegeven komen deze verplichtingen (te weten de afhandeling en betaling van de door gemeenten, waterschappen en hoogheemraadschappen verzonden correspondentie en aanslagen) voor uw rekening.
Wij verzoeken u dan ook om de Gemeente Leiderdorp hiervan op de hoogte te brengen en er definitief voor te zorgen dat wij van deze correspondentie en aanslagen verschoond blijven."
2.3 Uit gegevens van het kadaster blijkt dat de objecten in eigendom zijn van N.V. OHRA Pensioenverzekeringen.
III GESCHIL
3.1 In geschil zijn de waarden van de objecten op de waardepeildatum.
3.2 Eiser heeft - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de door verweerder gehanteerde berekeningsmethodiek (huurwaardekapitalisatiemethode) onjuist is toegepast.
3.3 Verweerder heeft onder meer verwezen naar door hem overgelegde taxatierapporten, opgemaakt op 25 en 26 januari 2010 door [E] (Kondar WOZ- diensten B.V.), taxateur te Soest. In deze taxatierapporten zijn de waarden van de objecten getaxeerd op respectievelijk € 1.273.000 ([a-straat 1]) en € 1.832.000 ([b-straat 1 en 2]). Naast gegevens van de objecten, bevatten deze taxatierapporten gegevens van de huurwaarden en verkoopprijzen van een aantal vergelijkingsobjecten.
IV OVERWEGINGEN
4.1Ingevolge de artikelen 23 en 24, derde lid, van de Wet WOZ bevat de beschikking de naam van degene te wiens aanzien deze wordt genomen en wordt zij, voor zover hier van belang, toegezonden aan degene die het genot heeft van de onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht. Ingevolge artikel 220, aanhef en onder b, van de Gemeentewet wordt de hier van toepassing zijnde OZB geheven van degenen die bij het begin van het kalenderjaar van onroerende zaken het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht. Ingevolge de artikelen 26 en 26a van de hier van toepassing zijnde Algemene wet inzake rijksbelastingen kan alleen degene te wiens aanzien de beschikking is genomen dan wel aan wie de aanslag is opgelegd hiertegen beroep instellen en in bezwaar komen.
4.2 Bij een overdracht van de eigendom in economische zin, maar niet in juridische
zin, van een goed ontstaat een rechtsverhouding krachtens welke de verkrijger dat goed houdt voor de juridische eigenaar, maar niet voor zichzelf, zodat hij niet kan worden aangemerkt als bezitter in de zin van artikel 3:107, lid 1, BW. Een zodanige overdracht, waarbij de juridische eigenaar door het afstaan van de economische eigendom een vrijwillige beperking van het genot aanvaardt, leidt er ook niet toe dat de juridische eigenaar niet langer kan worden aangemerkt als genothebbende krachtens eigendom
(vgl. HR 29 november 1989, nr. 26308, BNB 1990/43). Met betrekking tot de objecten kan eiser dus niet als bezitter worden aangemerkt. Eiser is evenmin genothebbende krachtens eigendom of beperkt recht. De beschikkingen zijn daarom terecht genomen ten aanzien van OHRA, zoals ook de aanslagen terecht aan OHRA zijn opgelegd.
4.3 Eiser is namens zichzelf in bezwaar gekomen. Dit blijkt uit het op 9 april 2009 ingediende bezwaarschrift en uit de later ingediende motivering hiervan. Ter zitting heeft eiser dit nog eens bevestigd. Hij is dus niet namens OHRA in bezwaar gekomen. De in 2.2 genoemde brief van OHRA geeft ook niet aan dat OHRA heeft gewild dat eiser namens haar tegen de beschikkingen en de aanslagen opkwam.
4.4 Het vorenoverwogene brengt mee dat verweerder de bezwaren ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Hij had de bezwaren niet-ontvankelijk moeten verklaren, omdat voor eiser geen bezwaar open stond. De beroepen zijn in die zin gegrond. De rechtbank zal de uitspraken op bezwaar vernietigen en alsnog op de bezwaren beslissen zoals verweerder had behoren te doen.
4.5 Het vorenstaande betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of de beschikkingen naar een te hoog bedrag zijn vastgesteld.
4.6 Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
4.7 Vanwege de samenhang van zaken acht de rechtbank ten onrechte acht maal griffierecht geheven. De rechtbank zal derhalve overgaan tot terugbetaling van zeven keer het griffierecht ten bedrage van € 287 (7x € 41).
Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand gezien de samenhang vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).
V BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- verklaart de bezwaren niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
- gelast dat de rechtbank het te veel betaalde griffierecht ten bedrage van € 287 aan eiser terugbetaalt;
- veroordeelt verweerder de kosten van het beroep ten bedrage van € 874 aan eiser te voldoen;
- gelast dat verweerder het op eiser drukkende griffierecht ten bedrage van € 41 aan hem vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T. van Rij, in tegenwoordigheid van de griffier
mr. I.H.H.L. Kolthof.
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.