ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3470
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Ontucht met minderjarige werkneemster en vrijspraak wegens gebrek aan bewijs
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 9 augustus 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontucht met een minderjarige werkneemster. De tenlastelegging betrof ontuchtige handelingen die zouden hebben plaatsgevonden tussen 1 juni 2001 en 21 juli 2002. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 26 juli 2010, waarbij de officier van justitie mr. M.M. Egberts en de raadsman van de verdachte, mr. R.H. Dormeier, aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte wettig en overtuigend schuldig te verklaren. Hoewel de rechtbank vermoedde dat er een meer dan vriendschappelijke relatie tussen de verdachte en de aangeefster bestond, ontbraken concrete aanknopingspunten om de tenlastelegging te bevestigen. De verklaringen van de aangeefster werden niet ondersteund door voldoende bewijs, en de rechtbank oordeelde dat de verdachte vrijgesproken moest worden van de tenlastelegging. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit. De rechtbank concludeerde dat de aangifte van de aangeefster op verschillende punten onduidelijk en inconsistent was, en dat er twijfels bestonden over de waarheidsgetrouwe aard van haar verklaringen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldigingen en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding.