Sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 11 augustus 2010,
gewezen in de zaak met zaak- / rolnummer 370387 / KG ZA 10-853 van:
1. [A]
2. [B]
in hun hoedanigheid van ouders van [C],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. W.J. Vroegindeweij te Katwijk,
de stichting
Stichting “[school]”,
gevestigd te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. S.E.H. van Thoor te Haarlem.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[A] c.s.’ en ‘de school’.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 4 augustus 2010 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Artikel 27 lid 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs luidt:
“Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor elke soort van scholen of voor afdelingen van die scholen voorwaarden voor de toelating en voorschriften omtrent verwijdering en voorwaardelijke bevordering worden vastgesteld. De algemene maatregel van bestuur bedoeld in de eerste volzin houdt in elk geval voorschriften in met betrekking tot de voorwaarden voor de toelating tot de scholen, bedoeld in de artikelen 7, 8, 9 en 10a. Definitieve verwijdering van een leerling waarop de Leerplichtwet 1969 van toepassing is, vindt niet plaats dan nadat het bevoegd gezag ervoor heeft zorggedragen dat een andere school, dan wel een instelling als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Leerplichtwet 1969 bereid is de leerling toe te laten.”
1.2. In het Reglement Ernstige Misdragingen van de school staat onder meer het volgende vermeld:
“4. De afdelingsconrector en zo mogelijk de betrokken afdelingsleider verzorgen het vooronderzoek:
* vaststellen wat er gebeurd is door de gedupeerde nauwkeurig verslag te laten doen;
* vaststellen wat er gebeurd is door eventuele getuigen nauwkeurig verslag te laten doen;
* de (afzonderlijk ondergebrachte) dader(s) wordt/worden (apart) ondervraagd, eventueel in aanwezigheid van een derde, en zet(ten) de toedracht van de zaak, de achtergronden en de details die nodig zijn om een duidelijk beeld te krijgen op schrift (bij gebrek aan bewijs: vrij);
* na het op schrift zetten wordt de leerling opnieuw gehoord.
5. De mentor van de betrokken leerling(en) wordt gewaarschuwd.
6. De afdelingsconrector maakt met de ouders een afspraak voor een gesprek met de rector/plaatsvervangend rector en de afdelingsconrector en de afdelingsleider.
7. Pas nadat er contact is geweest met de ouders/verzorgers kan/kunnen de leerling(en) naar huis worden gestuurd.
8. De leerling is dan geschorst. Bij afwezigheid van de ouders/verzorgers wordt de procedure opgeschort en wordt getracht iemand te vinden die voor de leerling vertrouwd is.
9. De rector en de afdelingsconrector bespreken het geval en doen een disciplinaire uitspraak en/of verwijzen naar de politie.
10. Indien de disciplinaire uitspraak een schorsing voor een periode langer dan één dag behelst, stelt de directie de inspectie schriftelijk en met opgave van redenen in kennis (art.13 lid 3 Inrichtingsbesluit V.O.).
11. Indien de disciplinaire uitspraak een voornemen tot definitieve verwijdering van school betreft, komt de lerarenvergadering van de betrokken leerling(en) bijeen en adviseert conform of niet. De beslissing van verwijdering van een leerling wordt genomen door de directie.
12. Ouders en leerling(en) worden zo spoedig mogelijk op de hoogte gesteld van het besluit.
13. De directie is verplicht aan de leerling, en als deze nog geen 21 jaar is ook aan zijn ouders, schriftelijk uit te leggen waarom de leerling wordt verwijderd. Binnen zes weken nadat het besluit tot de leerling aan de ouders is meegedeeld kan schriftelijk bezwaar worden gemaakt bij het bestuur van de Stichting [school]. Het bestuur moet daarna binnen vier weken opnieuw beslissen, nadat de leerling, en als deze nog geen 18 jaar is ook zijn ouders, de gelegenheid heeft/hebben gehad te worden gehoord.
14. Het bestuur doet een definitieve uitspraak over de maatregel tot verwijdering.”
1.3. [C] (hierna: ‘[C]’) zit sinds het schooljaar 2007/2008 op de school. Op 7 juni 2010 heeft een vechtpartij plaatsgevonden tussen [C] en zijn klasgenoot [D] (hierna: ‘[D]’), waarbij zij elkaar hebben geslagen.
1.4. Op 8 juni 2010 heeft de rector van de school, de heer [E], een gesprek gevoerd met [C], [D] en hun ouders. [C] is op die datum geschorst. Op 9 juni 2010 heeft [C] een verklaring opgesteld met betrekking tot het incident met [D]. Op dezelfde dag hebben de directie en de voltallige schoolleiding van de school unaniem besloten om [C] van school te verwijderen en heeft de heer [E] nogmaals met [C] en zijn ouders gesproken en het besluit toegelicht.
1.5. Op 11 juni 2010 heeft de school haar beslissing tot verwijdering van [C] schriftelijk aan [C]s ouders meegedeeld. Tegen deze beslissing is op 11 juni 2010 en 17 juni 2010 schriftelijk bezwaar aangetekend. Op 30 juni 2010 heeft naar aanleiding van het bezwaar een hoorzitting plaatsgevonden. Op 1 juli 2010 heeft de bestuurder van de school de bezwaren schriftelijk ongegrond verklaard en besloten dat de beslissing om [C] met ingang van schooljaar 2010/2011 te verwijderen te handhaven.
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
2.1. [A] c.s. vorderen – zakelijk weergegeven – de school op straffe van een dwangsom te veroordelen om [C] met ingang van 23 augustus 2010 weer toe te laten tot de lessen en overige voorzieningen van de school totdat hij het VWO-examen met goed gevolg heeft afgelegd.
2.2. Daartoe voeren [A] c.s. het volgende aan. [C] is ten onrechte van de school verwijderd. De beslissing tot verwijdering is onzorgvuldig tot stand gekomen, disproportioneel, in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en ondeugdelijk gemotiveerd.
2.3. De school voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Vooropgesteld wordt dat een onderwijsinstelling in beginsel de vrijheid heeft om volgens haar ongewenst gedrag van leerlingen als zodanig te kwalificeren en te sanctioneren. De voorzieningenrechter kan de beslissing van de school om [C] te verwijderen daarom niet in volle omvang toetsen, maar aan de voorzieningenrechter komt slechts een marginale toetsingsbevoegdheid toe. Getoetst dient te worden of de school in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om [C] van school te verwijderen.
3.2. [A] c.s. hebben gesteld dat de school onzorgvuldig heeft gehandeld. De beslissing is snel en gehaast tot stand gekomen en de bewijsstukken van het vereiste advies van de lerarenvergadering en het overleg met de inspectie ontbreken. Daarnaast hebben diverse medeleerlingen een verklaring willen afleggen, maar zijn niet door de school gehoord. De school heeft alleen het verhaal van [D] gevolgd, aldus [A] c.s.
3.3. Niet gebleken is dat de school bij de vaststelling van de feitelijke gang van zaken bij het incident tussen [C] en [D], het nemen van het besluit tot verwijdering van [C] en de behandeling van het bezwaarschrift daartegen niet conform de daarvoor opgestelde regels, termijnen en procedures heeft gehandeld. Bedoelde regels, termijnen en procedures acht de voorzieningenrechter redelijk beleid. Vaststaat dat zowel [D] als [C] in de gelegenheid is gesteld zijn kant van de ontstane situatie toe te lichten en dat daarnaast getuigen zijn gehoord. Nu de school heeft verklaard dat er na het verrichte onderzoek geen feitelijke onduidelijkheid meer bestond en de verklaringen van medeleerlingen eensluidend waren, beschikt de voorzieningenrechter niet over aanwijzingen dat de school haar onderzoeksplicht heeft verzaakt en nader onderzoek naar de toedracht van het incident had moeten verrichten, nog los van de vraag of aannemelijk is dat nader onderzoek tot een andere uitslag voor [C] zou hebben geleid. Daarbij komt dat het besluit van de school gebaseerd is op enkele in haar ogen essentiële feiten uit het geheel van gedragingen van [C], welke feiten hieronder gewogen zullen worden in het kader van een marginale toetsing.
3.4. Het standpunt van [A] c.s. dat de school in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel aangezien leerlingen die betrokken waren bij eerdere vechtpartijen niet van de school zijn verwijderd, slaagt niet. De school heeft onbetwist aangevoerd dat de door [A] c.s. genoemde incidenten qua ernst niet vergelijkbaar waren met het incident tussen [C] en [D].
3.5. Voorts stellen [A] c.s. dat de maatregel om [C] van de school te verwijderen in strijd is met het proportionaliteitsbeginsel. Betwist wordt dat sprake is van een weldoordachte geweldpleging en een ernstige misdraging. De school had in haar beslissing moeten meewegen dat de politie na verhoor van [C] geen bevel voorlopige hechtenis tegen hem heeft afgegeven en dat [C] twee jaar lang is gediscrimineerd en gepest en daarvoor geen (afdoende) maatregelen door de school zijn getroffen.
3.6. Het feit dat de politie geen vrijheidsbenemende consequenties aan het gedrag van [C] heeft verbonden, verandert niets aan het onder 3.1. genoemde zelfstandige recht van de school om de gedragingen van [C] te kwalificeren als ernstige misdragingen en daaraan de sanctie van verwijdering van school te verbinden. Hoewel [C] een deel van de door [D] beschreven feitelijke gang van zaken op 7 juni 2010 heeft betwist, heeft hij erkend dat hij [D] voorafgaand aan het incident tussen hen beiden bewust heeft opgezocht en dat hij zelf de eerste gewelddadige handeling heeft verricht. Tevens staat vast dat [D] tijdens zijn vechtpartij met [C] verwondingen heeft opgelopen. Onder deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter het niet onbegrijpelijk of onredelijk dat de school de gedragingen van [C] als ernstige misdragingen heeft gekwalificeerd en kan de juistheid van de betwistingen door [C], evenals de vraag of gewicht moet worden toegekend aan de omstandigheid dat deze kennelijk niet in een eerder stadium expliciet door [C] zijn geuit, in het midden worden gelaten. De eerdere pesterijen en discriminatie van [D] jegens [C] doen – hoewel volstrekt afkeurenswaardig – niet af aan de ernst van het incident dat plaatsvond op 7 juni 2010. Het had immers op de weg van [C] en/of [A] c.s. gelegen om de school omtrent de pesterijen en discriminatie te informeren. Dat is niet gebeurd. Het is [C] aan te rekenen dat hij in plaats daarvan zelf op [D] is afgestapt en geweld tegen hem heeft gebruikt.
3.7. Op grond van vaste jurisprudentie is uitgangspunt dat een school voor wat betreft het voorkomen van problemen tussen leerlingen door onder meer pestgedrag een inspanningsverplichting en geen resultaatsverplichting heeft. Van een school kan immers niet verlangd worden dat zij ervoor zorg draagt dat er zich in het geheel geen pesterijen of andere vervelende situaties voordoen. Wel moet een school alle redelijkerwijs te verwachten inspanningen plegen om die situaties zoveel mogelijk te voorkomen. De school heeft onbetwist aangevoerd dat er signalen zijn opgevangen dat de sfeer in de klas van [C] en [D] niet goed was, dat zij heeft gevraagd naar de redenen daarvoor en dat desondanks niemand informatie heeft gegeven over de gang van zaken. Onder deze omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat de school niet aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan en dat de gevolgen daarvan haar kunnen worden verweten.
3.8. [A] c.s. hebben voorts gesteld dat de school haar besluit tot verwijdering ondeugdelijk heeft gemotiveerd, temeer nu er van de kant van [D] geen bezwaren zijn indien [C] onderwijs blijft volgen op de school. Ook dat standpunt deelt de voorzieningenrechter niet. De school heeft haar besluit immers voldoende gemotiveerd door aan te voeren dat de verwijdering van [C] haar rechtvaardiging vindt in het feit dat dergelijk agressief gedrag dat [C] heeft vertoond binnen de school onacceptabel en ontoelaatbaar is. De school heeft een eigen verantwoordelijkheid om voor een veilig klimaat voor haar leerlingen te zorgen, waarbij er voor geweld nooit plaats is. De mening van betrokkenen behoeft geen (doorslaggevende) rol te spelen bij de beslissing van de school naar aanleiding van incidenten.
3.9. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de school in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om [C] van school te verwijderen. Het verwijt van [A] c.s. dat de school onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [C], zoals het kunnen blijven volgen van tweetalig onderwijs in de buurt van zijn woning, kan niet tot een ander oordeel leiden. De school biedt [C] immers de mogelijkheid onderwijs te volgen bij een van de twee andere tweetalige scholen in de omgeving, vallend onder hetzelfde bestuur. Het is een keuze van [C] zelf om daar al dan niet gebruik van te maken.
3.10. [A] c.s. zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [A] c.s. in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de school begroot op € 1.079,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 263,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2010.