ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3761

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/29870
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot afwijzing verblijfsvergunning op basis van medische noodsituatie

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 20 juli 2010 uitspraak gedaan in het beroep van een eiser uit Sierra Leone tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier op medische gronden. Eiser had een aanvraag ingediend op 9 mei 2008, die door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op 9 maart 2009 was afgewezen, omdat hij niet beschikte over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet in staat is om naar zijn land van herkomst te reizen en dat er bij het uitblijven van behandeling een medische noodsituatie kan ontstaan. De rechtbank oordeelde dat de IND onvoldoende rekening had gehouden met de medische situatie van eiser en de feitelijke toegankelijkheid van medische zorg in Senegal, het door de IND voorgestelde land waar eiser zou kunnen verblijven. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de IND opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij de medische omstandigheden van eiser in acht moeten worden genomen. Tevens is de IND veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Assen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zaaksnummer: AWB 09/29870 BEPTDN S6
Uitspraak van de rechtbank van 20 juli 2010
inzake:
[...],
geboren 1980,
van Sierra Leoonse nationaliteit,
IND-dossiernummer: [...],
V-nummer: [...],
eiser,
gemachtigde: mr. M.I. Vennik, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de minister van Justitie,
voorheen de staatssecretaris van Justitie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.L. Gaal-de Groot, ambtenaar bij de IND.
Procesverloop
Op 9 mei 2008 heeft eiser een aanvraag gedaan tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) onder de beperking het ondergaan van medische behandeling. Bij besluit van 9 maart 2009 heeft verweerder deze aanvraag niet ingewilligd. Eiser heeft daartegen op 9 maart 2009 een bezwaarschrift ingediend. Bij besluit van 24 juli 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 18 augustus 2009 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen dit besluit. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser gezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Van de zijde van verweerder is geen verweerschrift ontvangen.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 8 juni 2010.
Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door mr. S. Petkovic, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Motivering
In geschil is de vraag of verweerder zich op juiste gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 14, eerste lid, Vw 2000.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet in het bezit is van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Naar de mening van verweerder komt eiser niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste.
Eiser heeft het standpunt van verweerder gemotiveerd bestreden.
Artikel 16, eerste lid en onder a, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 kan worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
In artikel 17 van de Vw 2000 en artikel 3.71, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) zijn de categorieën vreemdeling opgesomd aan wie het mvv-vereiste niet wordt tegengeworpen. Op grond van het vierde lid van artikel 3.71 van het Vb 2000 kan verweerder afzien van afwijzing van de aanvraag wegens het niet beschikken over een geldige mvv, voor zover toepassing daarvan naar het oordeel van verweerder zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard; de zogenaamde hardheidsclausule. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken TK 1999-2000, 26 732, nr. 7, p. 108/109) moet worden afgeleid dat de in artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 neergelegde bevoegdheid als discretionair van aard en beperkt van omvang is bedoeld. Gevallen, waaromtrent is voorzien dat het mvv-vereiste niet zal kunnen worden tegengeworpen, zijn bij en krachtens artikel 17, eerste lid, van de Vw 2000 van dat vereiste uitgesloten, zodat toepassing van de hardheidsclausule beperkt kan blijven tot zeer uitzonderlijke gevallen die door de wet- en regelgever niet zijn voorzien.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 wordt een vreemdeling voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen vrijgesteld van het mvv-vereiste.
In B1/4.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is het beleid inzake de vrijstelling van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 uitgewerkt. Voor deze vrijstelling dient beoordeeld te worden of de vreemdeling in staat is om te reizen naar zijn land van herkomst of bestendig verblijf en in staat kan worden geacht daar de behandeling af te wachten van een door hem in te dienen mvv-aanvraag. Omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in het land van herkomst of bestendig verblijf betreffen, worden niet betrokken bij de beoordeling. Volgens deze paragraaf, voor zover thans van belang, is in ieder geval geen sprake van een zeer uitzonderlijk geval dat tot toepassing van de hardheidsclausule aanleiding geeft, indien de desbetreffende vreemdeling stelt dat noodzakelijke medische behandeling aan terugkeer - teneinde een mvv te verkrijgen - naar het land van herkomst in de weg staat, maar niet heeft aangetoond dat sprake is van een medische noodsituatie. Volgens paragraaf B8/3.2 van de Vc 2000 kan de hardheidsclausule worden toegepast indien de terugkeer van de vreemdeling in verband met de medische noodsituatie zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Volgens paragraaf B8/4.4 van de Vc 2000 ten slotte, worden omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in het herkomstland betreffen niet betrokken bij het beoordelen van aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking 'medische behandeling' of 'vanwege medische noodsituatie'.
Onder medische noodsituatie wordt ingevolge paragraaf B8/3.1 van de Vc 2000 verstaan: die situatie waarbij betrokkene lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vast staat dat het achterwege blijven van behandeling op korte termijn zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.
Onder “op korte termijn” wordt verstaan binnen een termijn van drie maanden.
Niet in geschil is dat eiser niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het doel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
Het geding spitst zich toe op de vraag of verweerder in de door eiser aangevoerde omstandigheden aanleiding had moeten zien toepassing te geven aan de mvv-vrijstellingsgrond als bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 dan wel aan de hardheidsclausule neergelegd in artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000.
Verweerder heeft voor de beoordeling van de aanvraag het Bureau Medische Advisering (verder: BMA) gevraagd een onderzoek in te stellen naar de medische problematiek van eiser. Uit het onderzoek van medisch adviseur D. Matulessy, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in de nota van 19 januari 2009 blijkt dat eiser medische klachten heeft. Hij heeft klachten van psychische aard in het kader van een posttraumatische stress stoornis, waarbij er sprake is van een psychotisch toestandsbeeld met hallucinaties en dissociatieve episodes. Bij dit ziektebeeld is de realiteitsbeleving van betrokkene ernstig verstoord en zijn er momenten dat eiser 'van de wereld af is', dissocieert. In februari 2008 is eiser klinisch opgenomen geweest bij GGZ De Meregaard. Daarnaast lijdt eiser aan chronische hoofdpijn.
Voor zijn psychische klachten staat eiser onder behandeling bij GGZ De Meregaard, welke behandeling bestaat uit medicatie (antipsychotica) en psychotherapie. Behandeling is naar verwachting van langdurige aard. Voor de hoofdpijnklachten is eiser in behandeling geweest bij een neuroloog. Een ernstig neurologisch ziektebeeld is niet vastgesteld. Eiser is behandeld met pijnstillers en is inmiddels uit de poliklinische controle van de neuroloog ontslagen.
De arts komt tot de slotsom dat, gelet op de ernst van de psychiatrische klachten en de voorgeschiedenis van eiser bij het achterwege blijven van behandeling een medische noodsituatie op korte termijn mogelijk is als gevolg van een recidief psychose. Op de vraag of eiser kan reizen heeft de arts geantwoord dat het reizen naar het land van herkomst (Sierra Leone) vanuit medisch oogpunt dient te worden ontraden aangezien behandeling daar onvoldoende beschikbaar is en eiser daardoor in een medische noodsituatie op de korte termijn kan geraken. Onder andere de medicatiebeschikbaarheid is onvoldoende.
Op verzoek van verweerder heeft D. Matulessy op 26 februari 2009 aanvullend een nota uitgebracht waarin onder meer de vraag is beantwoord of behandeling voor betrokkene aanwezig is in Senegal. Dat antwoord luidt bevestigend. Voorts stelt de arts dat eiser tijdens de reis (de rechtbank begrijpt: naar Senegal) dient te worden begeleid door een sociaalpsychiatrisch verpleegkundige en dat hij over zijn medicatie dient te beschikken.
De rechtbank overweegt dat het aan de afwijzing ten grondslag gelegde BMA-advies dient te worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Een deskundigenadvies dient op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen. Niet gebleken is dat daarvan in het onderhavige geval geen sprake is, zodat verweerder bij de besluitvorming in beginsel van de juistheid van het advies mocht uitgaan.
Met betrekking tot het bepaalde in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000, overweegt de rechtbank dat, gelet op voornoemde BMA-nota van 26 februari 2009, eiser met inachtneming van zijn gezondheidstoestand in staat moet worden geacht met de gangbare vervoermiddelen te reizen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen concrete aanknopingspunten aangevoerd die kunnen leiden tot twijfel aan de juistheid van het BMA-advies van 26 februari 2009.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser niet op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 vrijgesteld dient te worden van het mvv-vereiste.
Met betrekking tot het beroep namens eiser op de hardheidsclausule heeft verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser kan reizen en dat hij in staat wordt geacht om de behandeling van de mvv-aanvraag in het land van herkomst of in een naburig land af te wachten. Ter zitting is gebleken dat verweerder zich op het standpunt stelt dat eiser naar Senegal - als naburig land van Sierra Leone - zal kunnen reizen en dat hij in dat land de behandeling van zijn mvv-aanvraag kan afwachten. Omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in een naburig land betreffen, worden niet bij de beoordeling betrokken. Ter zitting van de rechtbank heeft de gemachtigde van verweerder daar nog aan toegevoegd dat eiser slechts heeft gesteld dat hij de taal in Senegal niet spreekt en dat hij daar niemand kent en dat hij geen banden heeft met Senegal, en dat hij deze stellingen niet heeft onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij de voorbereiding van het besluit niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen en zijn standpunt dat er geen grond is om aan te nemen dat het vasthouden aan het mvv-vereiste in dit geval leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser de Sierra Leoonse nationaliteit heeft en dat Senegal eisers land van herkomst, noch van bestendig verblijf is. Voorts is niet in geschil dat eiser niet naar Sierra Leone kan reizen om de behandeling van zijn mvv-aanvraag daar af te wachten en dat bij het uitblijven van behandeling - gelet op de ernst van de psychiatrische klachten en de voorgeschiedenis van eiser - een noodsituatie op de korte termijn dreigt als gevolg van een recidief psychose.
Anders dan verweerder meent, is de rechtbank van oordeel dat het niet aan eiser is om zijn stelling dat hij geen banden heeft met Senegal, dat hij de taal niet spreekt en dat hij daar niemand kent, te onderbouwen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de stukken niet blijkt van enig aanknopingspunt om aan te nemen dat eiser ooit in Senegal heeft verbleven, en dat de keuze van verweerder voor Senegal louter is gelegen in de omstandigheid dat het een naburig land van Sierra Leone betreft waar een Nederlandse diplomatieke post is gevestigd. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat eiser het Frans, de officiële taal van Senegal (welke taal volgens het meest recente ambtsbericht van Buitenlandse Zaken inzake Sierra Leone aldaar niet gesproken wordt), niet machtig is en dat eiser niemand kent in Senegal en ook overigens met dat land geen banden heeft. Deze omstandigheden - mede gelet op de aard van de bij eiser vastgestelde medische klachten - vormen naar het oordeel van de rechtbank een belemmering voor eiser om toegang te krijgen tot de voor hem noodzakelijke zorg.
In het bestreden besluit is niet ingegaan op de medische behandelmogelijkheden in Senegal voor iemand met een andere dan de Senegalese nationaliteit. In aanmerking genomen dat eiser niet de Senegalese nationaliteit heeft, kan niet zonder meer aangenomen worden dat hij enige aanspraak heeft op medische behandeling gedurende de behandeling van een mvv-aanvraag in Senegal. Dat klemt te meer nu het stopzetten van medische behandeling een medische noodsituatie zal doen ontstaan.
Verweerders verwijzing naar het beleid op het punt van de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg schiet naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak te kort. Het beleid houdt immers in dat het antwoord op de vraag of de vreemdeling feitelijk toegang heeft tot medische zorg in het land van herkomst of bestendig verblijf niet bij de beoordeling wordt betrokken. Over de feitelijke toegang tot medische zorg in een land, niet zijnde het land van herkomst of bestendig verblijf, wordt in het beleid niet gesproken. De rechtbank is van oordeel dat het beleid niet zonder meer van toepassing kan worden geacht op een derde land, niet zijnde het land van herkomst of bestendig verblijf, terwijl - zoals in onderhavige zaak - vast staat dat eiser niet in staat wordt geacht te reizen naar zijn land van herkomst en dat bij het uitblijven van behandeling een medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan.
Hetgeen overigens namens eiser is aangevoerd, behoeft geen bespreking gelet op het feit dat het beroep gegrond zal worden verklaard.
Gelet op het voorgaande dient het bestreden besluit te worden vernietigd wegens strijd met het zorgvuldigheidbeginsel en het motiveringsbeginsel, zoals neergelegd in de artikelen 3:2 respectievelijk 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is derhalve gegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
-draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,00 onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet voldoen.
Wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om het griffierecht ad € 145,-- aan eiser te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.A. Vlietstra, rechter, bijgestaan door E.R. Horstman, griffier.
E.R. Horstman mr. N.A. Vlietstra
In het openbaar uitgesproken op 20 juli 2010.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. In gevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.
afschrift verzonden op: