ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3933

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
305573 / HA RK 08-208
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.C. Punt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van de Nederlandse nationaliteit van een minderjarige op basis van Thaise legitimatie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 augustus 2010 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoeker], die als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige [minderjarige] verzocht om vast te stellen dat [minderjarige] in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. Het verzoek volgde op een uitspraak van de Udon Thani Provincial Court in Thailand, waar toestemming was verleend voor de registratie van de 'legitimacy' van [minderjarige] door [verzoeker]. De rechtbank oordeelde dat deze Thaise registratie vergelijkbaar is met een Nederlandse erkenning, ondanks het feit dat [verzoeker] op het moment van de registratie gehuwd was met een andere vrouw.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een nauwe persoonlijke betrekking bestaat tussen [verzoeker] en [minderjarige], wat vereist is volgens artikel 1:204 lid 1 aanhef en onder e BW. Dit werd onderbouwd door het feit dat [minderjarige] sinds 22 november 2007 bij [verzoeker] en zijn echtgenote woont en dat [de moeder] regelmatig op bezoek komt. De rechtbank concludeerde dat de 'legitimacy' naar Nederlands recht erkend dient te worden, wat betekent dat [minderjarige] de Nederlandse nationaliteit kan verkrijgen.

De rechtbank heeft ook verwezen naar artikel 4 lid 1 van de Rijkswet op het Nederlanderschap, dat stelt dat [minderjarige] de Nederlandse nationaliteit kan verkrijgen indien het vaderschap van [verzoeker] gerechtelijk wordt vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoeker] zijn biologisch vaderschap voldoende heeft aangetoond door middel van een DNA-analyserapport. De beslissing houdt in dat [minderjarige] drie maanden na de uitspraak, behoudens beroep in cassatie, in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
JKL
zaaknummer / rekestnummer: 305573 / HA RK 08-208
Beschikking van 12 augustus 2010
in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats],
handelend in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige:
[minderjarige]
verzoeker,
advocaat: mr. H. de Voer,
t e g e n:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
zetelende te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. L.C.M. Hakkaart.
Partijen worden hierna aangeduid met "[verzoeker]" en "de IND" en de minderjarige met "[minderjarige]".
1. Het procesverloop
1.1 [verzoeker] heeft op 25 februari 2008 een verzoekschrift ingediend waarin hij de rechtbank verzoekt vast te stellen dat de [minderjarige] in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
1.2 De Staat heeft bij brief van 9 maart 2010 zijn standpunt met betrekking tot het verzoekschrift kenbaar gemaakt. Hij komt tot de conclusie dat, indien de rechtbank tot het oordeel komt dat het erkenningsverbod dient te worden genuanceerd, [minderjarige] op grond van een postnatale erkenning in combinatie met gerechtelijk bewijs van verwekkerschap, het Nederlanderschap verkrijgt met ingang van de in artikel 4 lid 1 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) bedoelde termijn. De officier van justitie heeft bij brief van 15 juni 2010 medegedeeld zich aan te sluiten bij het advies van de IND.
2. De beoordeling
2.1 [minderjarige] is geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] in Thailand, als natuurlijk kind van [moeder]. Volgens haar geboorteakte verkreeg [minderjarige] bij haar geboorte de Thaise nationaliteit en is [verzoeker] haar vader. [verzoeker] is geboren op 5 januari 1959 in [geboorteplaats (in Nederland)] en is in het bezit van de Nederlandse nationaliteit.
2.2 Bij vonnis van 2 oktober 2007 van de Udon Thani Provincial Court, Juvenile and Family Division, is aan [verzoeker] toestemming gegeven om de "legitimacy" van [minderjarige] te laten registreren. In genoemd vonnis is overwogen dat [de moeder] toestemming heeft gegeven voor de registratie. De registratie heeft vervolgens plaats gevonden op 12 november 2007. Dit blijkt uit een overgelegde Child Legitimation Registration, met registratiedatum 16 november 2007, ondertekend door [de moeder], [verzoeker] en een drietal getuigen.
2.3 De rechtbank is met de IND van oordeel dat voormelde registratie van de "legitimacy" van [minderjarige] door [verzoeker], waarvoor door een Thaise rechtbank met instemming van de moeder toestemming is verleend, vergelijkbaar is met een Nederlandse erkenning.
2.4 Ten tijde van de geboorte in 2002 en de registratie van de "legitimacy" was [verzoeker] gehuwd met [echtgenote]. In verband daarmee dient voormelde "legitimacy" te worden getoetst aan het bepaalde in artikel 1:204 lid 1 aanhef en onder e BW, inhoudende dat een erkenning nietig is , indien zij is gedaan door een op het tijdstip van de erkenning met een andere vrouw gehuwde man, tenzij de rechtbank heeft vastgesteld dat aannemelijk is dat tussen de man en de moeder een band bestaat of heeft bestaan die in voldoende mate met een huwelijk op één lijn valt te stellen of dat tussen de man en het kind een nauwe persoonlijke betrekking bestaat. [verzoeker] heeft onweersproken aangevoerd dat [minderjarige] sinds 22 november 2007 bij hem en zijn echtgenote, [echtgenote], woont. Als [de moeder] in Nederland is, ongeveer elk half jaar op een visum kort verblijf, wonen zij gezamenlijk op hetzelfde adres. De rechtbank leidt hieruit af dat tussen [verzoeker] en [minderjarige] een nauwe persoonlijke betrekking bestaat als bedoeld in voormeld artikel. Hieruit volgt dat genoemde "legitimacy" naar Nederlands recht dient te worden erkend.
2.5 Op grond van artikel 4, lid 1, Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) kan [minderjarige] de Nederlandse nationaliteit verkrijgen indien het vaderschap van [verzoeker] gerechtelijk wordt vastgesteld. Bij uitspraak van 26 januari 2007 (NJ 2007,73) heeft de Hoge Raad bepaald dat postnatale erkenning in combinatie met gerechtelijk bewijs van verwekkerschap met het oog op toepassing van artikel 4 RWN gelijkgesteld kan worden met de hiervoor bedoelde gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. Ouders kunnen als gevolg daarvan toegelaten worden te bewijzen dat de vader de verwekker van het kind is. Indien dit komt vast te staan verkrijgt het kind met ingang van de in artikel 4 RWN bedoelde datum het Nederlanderschap.
2.6 [verzoeker] heeft een DNA analyserapport van Sanquin Diagnostiek, afdeling Vaderschapsonderzoek, te Amsterdam, gedateerd 21 april 2009, overgelegd. De conclusie in dat rapport luidt dat [verzoeker] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader is van [minderjarige].
2.7 Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat [verzoeker] zijn biologisch vaderschap van [minderjarige] voldoende heeft aangetoond. Er is dus sprake van een postnatale erkenning in combinatie met gerechtelijk bewijs van verwekkerschap. Dit heeft tot gevolg dat [minderjarige] op grond van het bepaalde in artikel 4, lid 1, RWN drie maanden ná deze uitspraak (behoudens eventueel ingesteld beroep in cassatie) het Nederlanderschap verkrijgt.
BESLISSING:
De rechtbank stelt vast dat [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] (Thailand), op de eerste dag na een periode van drie maanden, te rekenen van de dag van deze uitspraak, in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.C. Punt en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 augustus 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.