ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3933
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.C. Punt
- Rechtspraak.nl
Erkenning van de Nederlandse nationaliteit van een minderjarige op basis van Thaise legitimatie
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 augustus 2010 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoeker], die als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige [minderjarige] verzocht om vast te stellen dat [minderjarige] in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. Het verzoek volgde op een uitspraak van de Udon Thani Provincial Court in Thailand, waar toestemming was verleend voor de registratie van de 'legitimacy' van [minderjarige] door [verzoeker]. De rechtbank oordeelde dat deze Thaise registratie vergelijkbaar is met een Nederlandse erkenning, ondanks het feit dat [verzoeker] op het moment van de registratie gehuwd was met een andere vrouw.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er een nauwe persoonlijke betrekking bestaat tussen [verzoeker] en [minderjarige], wat vereist is volgens artikel 1:204 lid 1 aanhef en onder e BW. Dit werd onderbouwd door het feit dat [minderjarige] sinds 22 november 2007 bij [verzoeker] en zijn echtgenote woont en dat [de moeder] regelmatig op bezoek komt. De rechtbank concludeerde dat de 'legitimacy' naar Nederlands recht erkend dient te worden, wat betekent dat [minderjarige] de Nederlandse nationaliteit kan verkrijgen.
De rechtbank heeft ook verwezen naar artikel 4 lid 1 van de Rijkswet op het Nederlanderschap, dat stelt dat [minderjarige] de Nederlandse nationaliteit kan verkrijgen indien het vaderschap van [verzoeker] gerechtelijk wordt vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoeker] zijn biologisch vaderschap voldoende heeft aangetoond door middel van een DNA-analyserapport. De beslissing houdt in dat [minderjarige] drie maanden na de uitspraak, behoudens beroep in cassatie, in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.