RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Assen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zaaksnummer: AWB 09/5971 BEPTDN S6
Uitspraak van de rechtbank van 12 augustus 2010
[...],
geboren [...] 1955,
van Iraakse nationaliteit,
IND-dossiernummer: [...],
V-nummer: [...],
eiser,
gemachtigde: mr. J.S. Visser, advocaat te Stadskanaal,
de minister van Justitie, voorheen de staatssecretaris van Justitie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. H.R. Nobel, ambtenaar bij de IND.
Procesverloop
Op 2 juli 2008 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend als bedoeld in artikel 28 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Bij besluit van 20 februari 2009 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd.
Bij beroepschrift van 24 februari 2009 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen dit besluit. Op 2 december 2009 heeft verweerder het besluit van 20 februari 2009 ingetrokken en de aanvraag opnieuw afgewezen.
De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser gezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Eiser heeft op 7 december 2009 aanvullende gronden ingediend tegen het besluit van 2 december 2009.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 17 december 2009. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, om eiser in de gelegenheid te stellen de bij de aanvullende gronden van 7 december 2009 aan de rechtbank gezonden bijlagen aan verweerder over te leggen.
Bij brief van 17 december 2009 heeft eiser aanvullende stukken aan verweerder gezonden. Verweerder heeft gereageerd bij brief van 24 december 2009 en daarbij toestemming gegeven om de zaak zonder nadere zitting af te doen. Bij brief van 28 januari 2010 heeft eiser een reactie ingediend en aangegeven geen toestemming te verlenen voor afdoening zonder nadere zitting.
Voortzetting van de behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 1 juli 2010. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Motivering
Verweerder heeft gedurende de beroepsprocedure het besluit van 20 februari 2009 tot afwijzing van de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel bij besluit van 2 december 2009 ingetrokken en gelijktijdig een nieuw besluit genomen tot afwijzing van deze aanvraag.
Gelet op het bepaalde in de artikelen 6:18 en 6:19 Algemene wet bestuursrecht, wordt het op 24 februari 2009 ingestelde beroep geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 2 december 2009. Bij brief van 7 december 2009 heeft eiser aanvullende beroepsgronden ingediend.
In het onderhavige geschil ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of verweerder zich in het besluit van 2 december 2009 op juiste gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, Vw 2000.
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiser was werkzaam bij [...] op de internationale luchthaven van Bagdad. Eiser was ambtenaar bij [...]. Nadat eiser een tijd ziek was geweest keerde hij begin januari 2005 weer terug op zijn werk. Eiser kreeg te horen dat hij naar een andere afdeling was overgeplaatst. Eiser werd ondanks zijn bezwaar tegen de overplaatsing boekhouder. Op [...] ontving eiser een rekening die hij weigerde te betalen. Naar aanleiding hiervan is eiser mishandeld door onder meer zijn baas, de [...], die behoorde tot het Al Mahdi leger en het [...]. De dag daarna werd hem gezegd dat hij een keuze moest maken tussen met pensioen gaan of zijn leven geven. Eiser is akkoord gegaan om met pensioen te gaan en ging daarop naar huis. Eiser kreeg echter geen pensioengeld. Eiser ontving daarna een brief dat hij zijn woning moest verlaten. Eisers woning behoorde toe aan zijn werkgever, [...], en bevond zich op een wooncomplex tegenover de luchthaven. Naast het wooncomplex stond een muur waarachter de presidentiele paleizen zich bevonden waarin de Amerikanen waren gehuisvest. De Amerikanen hadden er belang bij dat er in het wooncomplex betrouwbare mensen woonden. Met hulp van een Amerikaanse generaal kon eiser toch in zijn woning blijven. Daarna werd eiser telefonisch bedreigd door de [...], maar deze bedreigingen stopten omdat eiser de stekker eruit heeft getrokken. De Amerikanen vertelden eiser dat, zolang hij zich in het wooncomplex bevond, zij eisers veiligheid konden garanderen. Omdat eiser geen werk meer had begon hij een winkel in het wooncomplex. Eiser haalde de producten voor zijn winkel op bij het plein Abbas Ben Fernas, dat op het wooncomplex gelegen was. Tot [...] verliet eiser het wooncomplex drie keer. Op [...] vond er een raketaanval plaats op de presidentiële paleizen die zich achter het wooncomplex bevonden. Daarbij zijn enkele raketten op het wooncomplex gevallen, waarbij eisers woning werd vernield. Op [...] werd eiser door onbekenden beschoten toen hij zijn echtgenote en kinderen naar de zus van zijn echtgenote wilde brengen. Eiser werd daarbij beschermd door een colonne Amerikanen die van de andere kant kwamen en die eisers belagers beschoten. Daarbij werden twee belagers gedood. Eiser heeft samen met de Amerikanen aangifte gedaan van de achtervolging en beschieting bij de Iraakse autoriteiten. Omdat de Amerikanen te kennen gaven eiser niet meer te kunnen beschermen, heeft eiser op [...] zijn land verlaten.
Verweerder heeft de aanvraag mede op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw 2000 afgewezen, omdat eiser ter staving van zijn aanvraag geen reisdocumenten heeft overgelegd. Eiser heeft voorts onvoldoende informatie over zijn reisroute gegeven om zijn reisroute aannemelijk te maken. Verweerder meent verder dat, gelet op hetgeen bekend is over de algemene situatie in Irak, eisers verklaringen geloofwaardig zijn. Verweerder acht echter niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer naar Irak heeft te vrezen voor vervolging. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, Vw 2000. Ook komt eiser komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw2000 op grond van zijn medische problemen nu geen sprake is van een situatie waarbij eiser zich bevindt in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte. Nu niet is gebleken dat eisers vertrek uit Irak verband houdt met zodanig traumatische ervaringen dat van hem in redelijkheid niet kan worden verwacht terug te keren naar het land van herkomst komt eiser evenmin in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder c Vw 2000.
Verweerder is verder van mening dat in Irak, Bagdad, geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (de Definitierichtlijn), zodat eiser ook niet in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming. Verweerder heeft daarbij onder meer gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 mei 2009 (zaaknummer 200702174/2). Evenmin komt eiser in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van het categoriale beschermingsbeleid nu verweerder dit beleid met ingang van 20 november 2008 in redelijkheid heeft kunnen beëindigen. De brief van Amnesty International van 6 oktober 2008 en de brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 1 oktober 2008 leiden niet tot een ander oordeel.
Eiser heeft het standpunt van verweerder gemotiveerd bestreden. Eiser meent dat verweerder de asielaanvraag niet mede op grond van artikel 31, tweede lid, onder f, Vw 2000 heeft kunnen afwijzen nu eiser wel degelijk voldoende informatie over zijn reis heeft verstrekt. Eiser meent voorts dat hij bij terugkeer naar Irak heeft te vrezen voor vervolging omdat hij door het Al Mahdi leger wordt gezien als collaborateur met de Amerikanen. Ook heeft eiser onder verwijzing naar het meest recente ambtsbericht aangevoerd dat van hem niet kan worden gevergd dat hij bij de Iraakse politie bescherming vraagt tegen het
Al Mahdi leger. Eiser meent voorts dat hij in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming op grond van artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn nu in Bagdad sprake is van een situatie als bedoeld in dit artikel. Eiser heeft daarbij gewezen op een notitie van Vluchtelingenwerk Nederland van oktober 2008, een brief van Amnesty International van 6 oktober 2008, het rapport van Human Rights Watch van 22 september 2008 een rapport van het UNHCR van 2 september 2008, een rapport van Schweizerische Flüchtlingshilfe van 14 augustus 2008 en het rapport van de UNHCR van 27 april 2009. Verweerder heeft het laatstgenoemde rapport niet bij de besluitvorming betrokken maar slechts verwezen naar uitspraken van het Europees Hof ter bescherming van de rechten van de mens (EHRM) van 17 juli 2008 en 20 januari 2009 (F.H. vs Zweden). Eiser meent dat verweerder zijn standpunt, dat in het rapport van de UNHCR niet wordt aangegeven dat de veiligheidssituatie is verslechterd ten opzichte van de situatie van de Guidelines van december 2007, onvoldoende heeft geconcretiseerd.
Eiser is verder van mening dat hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 in verband met zijn traumatische ervaringen. Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder het categoriale beschermingsbeleid ten onrechte heeft beëindigd.
Volgens vaste jurisprudentie behoort de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door de vreemdeling in zijn asielrelaas naar voren gebrachte feiten tot de verantwoordelijkheid van verweerder en kan die beoordeling slechts terughoudend door de rechter worden getoetst.
Volgens vaste jurisprudentie pleegt verweerder het relaas van de asielzoeker en de daarin gestelde feiten voor waar aan te nemen, indien de asielzoeker alle hem gestelde vragen zo volledig mogelijk heeft beantwoord en het relaas op hoofdlijnen innerlijk consistent en niet-onaannemelijk is en strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is. Bovendien geldt daarvoor als vereiste dat zich geen van de in artikel 31, tweede lid, onder a tot en met f, van de Vw 2000 opgesomde omstandigheden die afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van de asielzoeker voordoen. Wordt aan dat laatste vereiste niet voldaan, dan mogen ingevolge artikel 31 Vw 2000 in het relaas ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen; van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
De rechtbank stelt vast dat eiser geen documenten heeft ingebracht ten aanzien van zijn reisroute. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft kunnen achten dat eiser geen enkel indicatief bewijs van zijn reis kan overleggen. Evenmin heeft eiser middels gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen zijn reisroute aannemelijk gemaakt. Eiser weet niet door welke landen hij is gereisd, in welke plaatsen hij uit de vrachtauto is gestapt en waar hij in Istanbul heeft verbleven. Dat eiser wel signalementen van de personen die hem hebben begeleid heeft kunnen geven, leidt niet tot een ander oordeel.
Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het ontbreken van reisbescheiden aan eiser kan worden toegerekend en heeft verweerder in redelijkheid artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw 2000 aan eiser kunnen tegenwerpen.
Voorts overweegt de rechtbank als volgt.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de door eiser in zijn asielrelaas naar voren gebrachte gebeurtenissen geloofwaardig worden geacht, maar dat eiser zijn aan deze gebeurtenissen ontleende vermoeden dat hij persoonlijk voor vervolging te vrezen heeft, niet aannemelijk heeft gemaakt.
Gelet op een uitspraak van de Afdeling van 21 juli 2009 (LJN BJ3621) is de Afdeling thans van oordeel dat van de vermoedens van de vreemdeling die deel uitmaken van de gebeurtenissen die volgens zijn asielrelaas hebben plaatsgevonden, dienen te worden onderscheiden de door de vreemdeling aan die gebeurtenissen ontleende vermoedens over wat hem bij terugkeer naar het land van herkomst te wachten staat. De rechter dient met de terughoudendheid als hiervoor omschreven te toetsen of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vermoedens van de vreemdeling die deel uitmaken van de gebeurtenissen die volgens zijn asielrelaas hebben plaatsgevonden, niet plausibel te achten zijn en dientengevolge niet als geloofwaardig kunnen worden aangenomen. Bij de toetsing door de rechter van het standpunt van verweerder omtrent het realiteitsgehalte van de door de vreemdeling aan de niet ongeloofwaardig geachte feiten en omstandigheden ontleende vermoedens over wat hem bij terugkeer naar het land van herkomst te wachten staat, is voor evenbedoelde terughoudendheid evenwel geen plaats.
Nu verweerder de door eiser gestelde gebeurtenissen die eiser heeft ondervonden in Irak vóór zijn vertrek naar Nederland volgt, moet er van worden uitgegaan dat eiser in 2005 – na te zijn mishandeld – gedwongen met pensioen is gegaan,dat hij een dreigbrief heeft ontvangen waarin stond dat hij zijn woning – die toebehoorde aan zijn voormalige werkgever – moest verlaten en dat eiser met hulp van een Amerikaanse generaal toch in zijn woning kon blijven. Voorts staat vast dat eiser telefonisch werd bedreigd door de [...] van de luchthaven en de [...] van het wooncomplex. Op [...] vond er een raketaanval plaats op de presidentiële paleizen die zich achter het wooncomplex bevonden. Daarbij zijn enkele raketten op het wooncomplex gevallen, waarbij eisers woning werd vernield. Op [...] werd eiser door onbekenden beschoten toen hij zijn echtgenote en kinderen naar de zus van zijn echtgenote wilde brengen.
Verweerder gelooft echter niet dat de raketaanval waarbij eisers woning werd vernield en de achtervolging en beschieting van eiser op hem persoonlijk waren gericht.
De rechtbank kwalificeert de vermoedens van eiser dat zowel de raketaanval als de achtervolging en beschieting op hem persoonlijk waren gericht als vermoedens die deel uitmaken van de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden in Irak voor zijn vertrek naar Nederland.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen vinden dat niet aannemelijk is dat de raketaanval op eiser persoonlijk was gericht. Daarbij heeft verweerder van belang kunnen achten dat – zoals eiser zelf heeft verklaard – de presidentiële paleizen die zich achter het wooncomplex van eiser bevonden het doelwit waren van de raketaanval, terwijl enkele raketten op het wooncomplex zijn gevallen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder echter niet deugdelijk gemotiveerd waarom positieve overtuigingskracht ontbreekt ten aanzien van het door eiser aan de feiten ontleende vermoeden dat de achtervolging en beschieting op hem persoonlijk waren gericht. De rechtbank acht daarbij van belang dat eiser tijdens het nader gehoor over de beschieting heeft verklaard dat twee rode Peugeots achter hem kwamen rijden en dat vanuit deze auto’s op eisers auto werd geschoten. Blijkens eisers verklaringen tijdens het nader gehoor bevonden er zich zowel voor als achter eisers auto geen andere auto’s, terwijl een Amerikaanse colonne bestaande uit drie auto’s als tegenligger van de andere kant kwam. Voorts heeft eiser verklaard dat de bestuurders van de Peugeots alleen medewerkers van de luchthaven konden zijn, nu zij de enigen waren die op de betreffende plek waar de beschieting plaatsvond mochten komen. Daarbij geldt dat eiser eerder problemen heeft ondervonden en dreigementen heeft ontvangen van de zijde van medewerkers van de luchthaven. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet afdoende gemotiveerd waarom niet aannemelijk is gemaakt dat de achtervolging en beschieting op eiser persoonlijk waren gericht.
Voorts overweegt de rechtbank het volgende. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het door de Afdeling bedoelde onderscheid tussen de verschillende soorten vermoedens ten onrechte niet gemaakt. Verweerder heeft een onjuist beoordelingskader gehanteerd door niet te beoordelen of de door eiser aan de ontvangen dreigbrief en dreigtelefoontjes en de achtervolging en beschieting ontleende vermoedens over wat hem bij terugkeer te wachten staat, kwalificeren als rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 Vw 2000. Datzelfde geldt voor de door eiser aan zijn frequente contacten met en ontvangen bescherming van de Amerikanen ontleende vermoedens over wat hem bij terugkeer te wachten staat.
Verweerder dient alsnog te beoordelen of eisers vermoeden over wat hem bij terugkeer te wachten staat, plausibel is.
Gelet op het vorenoverwogene heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom eiser niet in aanmerking komt voor een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, dan wel b, Vw 2000. Derhalve is het beroep gegrond. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Hetgeen verder is aangevoerd behoeft – gelet op het voorgaande – geen bespreking.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat aanleiding.
-verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
-draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,00 onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.A. Vlietstra, rechter, bijgestaan door mr. F.K. Heiting, griffier. De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
In het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2010.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. In gevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.