Afdeling 4, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 10/1822 PARKBL
Uitspraakdatum: 3 augustus 2010
Proces-verbaal van de mondelinge UITSPRAAK ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[X], wonende te [Z], eiser,
de heffingsambtenaar van de gemeente Leiden, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 9 maart 2010 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting (aanslagnummer [nummer]).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2010.
Eiser is daar, in aanwezigheid van zijn zoon, in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door [A].
II BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 41 aan hem vergoedt.
3.1. Op 21 februari 2010 is een grijze personenauto merk Citroen met het kenteken [kenteken] geparkeerd aangetroffen op een parkeerplaats aan de Garenmarkt te Leiden. Deze locatie is door burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden aangewezen als een parkeerplaats voor betaald parkeren, dagelijks van 09.00 uur tot 21.00 uur, op zondag van 13.00 uur tot 21.00 uur.
3.2. Tijdens een controle op voornoemde datum omstreeks 16.49 uur heeft de parkeercontroleur geen geldig betaalbewijs in de auto aangetroffen. Naar aanleiding hiervan is aan eiser met dagtekening 21 februari 2010 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 53,40 (tarief € 2,40 en € 51 aanslagkosten).
3.3. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Niet in geschil is dat op genoemde plaats en tijd voor het parkeren, ingevolge het bepaalde bij en krachtens de met ingang van 1 januari 2009 in de gemeente Leiden geldende Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2009, parkeerbelasting was verschuldigd. Eveneens niet in geschil is dat ten tijde van belang het kenteken [kenteken] op eisers naam in het kentekenregister was ingeschreven.
3.4. Eiser stelt dat hij op 21 februari 2010 niet in de gemeente Leiden is geweest. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een verklaring van zijn echtgenote overgelegd. Eiser betoogt dat wellicht misbruik van zijn kenteken wordt gemaakt. Ter zitting heeft eiser ter verduidelijking van de verklaring van zijn echtgenote toegevoegd dat zij die dag 's middags naar Nunspeet zijn geweest.
3.5. Verweerder voert aan dat de parkeercontroleur een grijze Citroen met bovengenoemd kenteken heeft aangetroffen. Het kenteken is gescand om te voorkomen dat een onjuist kenteken wordt genoteerd. Het kenteken staat op naam van eiser, derhalve is eiser de belastingplichtige. Ter zitting heeft verweerder daar aan toegevoegd dat de parkeercontroleurs destijds nog niet over handterminals met fotomogelijkheid beschikten. Verweerder heeft verder gesteld dat de passage in de uitspraak op bezwaar, waarin eisers verklaring in twijfel wordt getrokken dat hij ten tijde van belang niet in Leiden zou zijn geweest, op een misslag berust.
3.6. Ingevolge artikel 225, derde lid, van de Gemeentewet wordt parkeerbelasting geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd. Wanneer geen parkeerbelasting is voldaan, wordt ingevolge artikel 225, vijfde lid, van de Gemeentewet de kentekenhouder aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd. Deze regel lijdt uitzondering in een tweetal in laatstgenoemd artikelgedeelte beschreven situaties, die zich onbetwist in het onderhavige geval niet voordoen, alsmede in het geval, voorzien in het zesde lid van artikel 225, voornoemd, waarin de kentekenhouder aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het voertuig gebruik heeft gemaakt en hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen. Deze uitzondering mist in dit geval evenzeer toepassing, reeds omdat eisers echtgenote heeft verklaard dat eiser en de auto met kenteken [kenteken] op 21 februari 2010 de gehele dag bij haar is geweest in Dronten, dan wel in een straal van 30 kilometer rond Dronten.
3.7. Door de parkeercontroleur is een grijze personenauto merk Citroen met het kenteken [kenteken] ten tijde en ter plaatse in geding aangetroffen zonder dat de verschuldigde parkeerbelasting was voldaan. Nu eiser in het kentekenregister geregistreerd staat als houder van het kenteken wordt hij ingevolge artikel 225, vijfde lid, van de Gemeentewet aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd en heeft verweerder de naheffingsaanslag terecht aan eiser opgelegd.
3.8. De rechtbank neemt daarbij in beschouwing dat - indien de verklaring van eisers echtgenote wordt gevolgd, hierop neerkomend dat eisers auto de bewuste dag niet in Leiden is geweest - hieraan de gevolgtrekking zou moeten worden verbonden dat, hetgeen eiser veronderstelt dat het geval is geweest, een ander voertuig dan het zijne op de bewuste dag en tijd en parkeerplek in Leiden heeft geparkeerd.
Dat laatste evenwel is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het feit dat zowel het kenteken als het merk en de kleur van eisers auto overeenkomen met de blijkens de gedingstukken door de parkeercontroleur bij het opleggen van de naheffingsaanslag waargenomen gegevens, buitengewoon weinig waarschijnlijk. Hetgeen door eiser in beroep heeft aangevoerd kan hem dan ook niet baten.
3.9. Het hiervoor overwogene betekent dat de naheffingsaanslag op grond van artikel 225, vijfde lid, van de Gemeentewet, terecht aan eiser, als houder van het kenteken, is opgelegd. Het beroep van eiser is ongegrond.
3.10. De rechtbank vindt, vanwege de onder 3.5. genoemde de misslag in de uitspraak op bezwaar, wel aanleiding verweerder op te dragen het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. H. Ollermann, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.P. Wismeijer.
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a.de naam en het adres van de indiener;
b.een dagtekening;
c.een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d.de gronden van het hoger beroep.